236) In zijn Wit
licht laat Jaap Goedegebuure zien dat de theoretische basis van waaruit
Paul van Ostaijen en Hans Faverey hun gedichten schreven dezelfde is. Het ging
beiden om de ‘sonoriteit’ van de taal, waarin kort gezegd klank en betekenis op
een magische manier samenvallen. In vergelijking met Faverey komt Van Ostaijen me
echter veel uitbundiger voor, hartstochtelijker – gewelddadiger ook, waar
Faverey meer contemplatief, meditatief is (hoewel Goedegebuure ook prachtige,
wanhopige regels van Faverey citeert). Ik waardeer beide dichters maar heb merk
ik een voorkeur voor Van Ostaijen. Het is uiteindelijk de passie die de taal
levend maakt.
237) De moord die aan het slot van de tweede novelle in
Patrick Modiano’s Onbekende vrouwen wordt
gepleegd, wordt door de lezer met gejuich ontvangen. Dat is een gevolg van de
compositie: het slachtoffer van de moord wordt in het verhaal enkel negatief beschreven en staat ten tijde van de moord bovendien op het punt de dader te misbruiken (nadat hij haar al op een vernederende manier heeft behandeld). Of Modiano doelbewust
een gevoel van genoegen bij de moord teweeg heeft willen brengen weet ik niet;
zelf vind ik dat gevoel bij nader inzien erg ongemakkelijk. Een moord uit zelfverdediging
is tragisch; een moord uit vergelding is onrechtmatig. Maar dat is een
rationalisatie, kennelijk, mijn instinct zegt: ‘Geen genade’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten