De 'politiek' weegt mee, schreef ik, en dat ben ik 'beu'. Vanavond las ik H. C. ten Berges nawoord bij zijn vertalingen van de gedichten van Robert Hass (Een verhaal over het lichaam): die begint met een uitgebreide uiteenzetting over de tweedeling 'academisch' en 'niet-academisch' in de naoorlogse Noord-Amerikaanse poëzie, om uit te komen bij de wat geforceerde conclusie:
De dichter Robert Hass [...] zou [...] tot de verzoenende kracht van beide stromingen gerekend kunnen worden, indien de tegenstellingen van vroeger nog in alle scherpte bestaan zouden hebben. ('Een verhaal van het lichaam', p. 176).
Of neem de opmerking van Philip Hoorne en Chrétien Breukers in hun recente bloemlezing, waarin ze stellen een afkeer te hebben van 'humbug, valse pathetiek en gemekker in de marge': Als deze bloemlezing ergens een eind aan zou willen maken, dan is het daar wel aan. ('De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat', p. 15). Ik denk dat iederéén wel een hekel heeft aan de genoemde zaken. Maar de bloemlezers doelen natuurlijk op een bepaald type poëzie, namelijk het type poëzie dat ze niet in hun bloemlezing hebben opgenomen - en dát is waar ze een eind aan willen maken.
Dat doet een beetje denken aan beuken die een eind willen maken aan eikebomen, katholieken die een eind willen maken aan protestanten. Het gesprek over poëzie belandt vanuit een achterhaald en vervelend soort Romantiek voortdurend in de loopgraven.
Poëzie gaat daar niet over.
In Léon Hanssens biografie van Menno ter Braak wordt beschreven hoe Ter Braak op 11 mei 1940, de dag na de inval door de Duitsers, op het redactiekantoor van Het Vaderland de krant doornam en zijn eigen artikel over een roman tegenkwam:
Wonderlijk, zei hij [= Ter Braak], met zijn vinger op het artikel wijzend, dat wij ons nog zo lang druk hebben gemaakt over die dingen. ('Sterven als een polemist', p. 545).
Ik moet vaak aan die opmerking denken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten