vrijdag 27 december 2013

Notitie #93

Om het kwaad aan het woord te laten, vertelde ik N. laatst, heb ik fragmenten uit een toespraak van Adolf Hitler (als verpersoonlijking van het kwaad) in een gedicht opgenomen. Een cliché, vond ze. Altijd als het over het kwaad gaat, komt men met het nationaalsocialisme en Hitler op de proppen.

Of iets cliché is of niet maakt niet uit: dat mag geen argument zijn om een bepaald gegeven wel of niet te gebruiken. In zijn studie van het kwaad geeft Rüdiger Safranski echter een belangrijker argument om de fragmenten van Hitler  (hoe vervelend ik dat ook vind) te schrappen; evenals enkele andere gedichten die naar de Tweede Wereldoorlog verwijzen. Want Hitler staat voor een ander soort kwaad dan waar het mij om te doen is, namelijk wat Bataille het ‘vuige’ kwaad noemde. Dit kwaad stelde hij tegenover het ‘hartstochtelijke’ kwaad:

“Het hartstochtelijke kwaad is niet berekenend en wordt door geen enkele macht gelegitimeerd. Het vuige kwaad daarentegen dient een macht, een ideologie en wil zich in die zin nuttig maken. […] Niet hartstochten maar opdrachten spelen hier de belangrijkste rol.”

(Safranski, p. 201)

Markies de Sade toonde met een satire aan dat volgens dezelfde redenatie waarmee Verlichte denkers beargumenteerden dat de mens het goede moet nastreven, het tegenovergestelde kan worden onderbouwd (dus dat de mens het kwade moet nastreven). Bataille beoogde het (hartstochtelijke) kwaad te heiligen, Safranski schrijft daarover: “Als er aan het kwaad geen ontsnappen mogelijk is [deze notie onderbouwt hij in de voorafgaande pagina’s aan de hand van het oeuvre van Franz Kafka], waarom zou je er dan omgekeerd niet zelf iets heiligs en subliems van maken?”

Daar gaat het om: het sublieme.

Het is overigens niet zo, zoals hierboven wordt gesuggereerd, dat Bataille van het kwaad iets heiligs, subliems maakt: hij laat met zijn oeuvre zien dat het kwaad onderdeel is van het menselijke wezen - en daarmee ook van het heilige, sublieme.

woensdag 4 december 2013

Notities #90-92


90) Picasso portretteerde zijn gestorven vriend Carlos Casagemas meermaals. De zelfmoord van Casagemas luidde het begin van Picasso’s blauwe periode in. Het laatste schilderij dat hij aan zijn dode vriend wijdde heet ‘La Vie’ (1903). Picasso geeft daarin gestalte aan het leven dat Casagemas geleid had willen hebben, met Germaine, de vrouw die hem afwees, aan zijn zijde.

91)  De modernere werken op de tentoonstelling ‘De anatomische les’ (Gemeentemuseum Den Haag) maken de meeste indruk. Het ‘Ruimtelijk concept’ van Lucio Fontana (1899-1968), bestaat uit opengesneden doeken. Doorgesneden huiden? Lichaamsopeningen? Fontana vernielde zijn werken, door de scheur kun je naar de werkelijkheid achter het kunstwerk kijken.

92) Marc Quinn (1964), op dezelfde tentoonstelling, maakte een rubberen afgietsel van zijn eigen lichaam, sneed dat doormidden en hing het op zijn kop aan een touw. De titel ‘No visible means of escape’ suggereert een ontsnapping uit het eigen lichaam.

zondag 1 december 2013

Citaat 1 december 2013

Welke tegenstelling kan scherper zijn dan die tussen God en mens? We kunnen onszelf alleen in God kennen, stelt Augustinus. We kennen onszelf doordat we onze vijand kennen, zegt Carl Schmitt.

Wat is de vijand? Dat is, zoals Schmitt later met een formulering van Däubler zegt, ‘onze eigen vraag als gestalte’. De vijand is de ander die bij mij hoort, omdat hij mijn existentie bedreigt.

- Rüdiger Safranski (1945)
Uit: Het Kwaad (1998), vert. Mark Wildschut