zondag 30 december 2012

Citaat 30 december 2012

Haar bewegingen zijn ook vol; kalme aandacht: om dat wat ze doet goed te doen. Iedere beweging is evenwichtig, zonder de jachtige spanning van het gespitst zijn op het resultaat. Alsof ze alleen in de kamer is, alsof ik er niet ben, ik heb haar nog nooit zo argeloos onbekommerd gezien. Alsof ik zelf ook, alsof ook bij mij de krampachtige aandacht geweken is. Ik let niet op, ik zie. Ik probeer niet te verklaren wat ik zie; de aanblik komt onaangeroerd tot me. Onaangeroerd komt ze tot mij: zij.

- Péter Nádas (1942)
Uit: Liefde (1979), (vert. Rob Visser)

zaterdag 29 december 2012

Notities #43-44




43) “Uiteindelijk is Crowleys gedachtegoed vooral amoreel en asociaal en daarom wat mij betreft niet iets om na te streven,” schreef ik gisteren in een brief aan JS. “Maar het is goed om mijn poëzie een tijdje onder zijn invloed te stellen.” Kort daarna las ik op nu.nl over de Indiase studente die na een gruwelijke groepsverkrachting zodanig toegetakeld is achtergelaten dat ze er later aan overleed. Ik vraag me af of het wel goed is de poëzie (de mijne, maar ook in het algemeen) bloot te stellen aan een amorele en asociale denker. Er is natuurlijk geen rechtstreeks verband, maar toch. Ik was bezig met een vertaling van Crowleys waanzinnige 'Liber Cheth Vel Vallum Abiegni', nu denk ik eerder dat ik een antwoord moet schrijven.

44) Veruit de meest indrukwekkende werken in de tentoonstelling ‘De Modernen - Rondom Permeke’, nog tot 24 februari in de Fabiolazaal in Antwerpen, zijn de twee daar aanwezige schilderijen van Philibert Cockx: ‘Het witte paard’ en ‘Liggend naakt’. ‘Het witte paard’ is dat omdat de tinten grijs en blauw de ongemakkelijkheid van het paard ondersteunen: het kijkt weg, oren naar achter. Ongemakkelijk is ook het ‘Liggend Naakt’, opgenomen in de afdeling ‘De kunstenaar vereeuwigt zijn liefdes’, waarmee gesuggereerd wordt dat hier de vrouw of vriendin van Cockx wordt afgebeeld. Ze ligt een beetje uit het centrum van het schilderij (haast ondergeschikt aan het stilleven erboven) op een wat te smalle sofa met haar linkerarm wat al te nadrukkelijk geposeerd tegen haar hoofd. Het ongemak met haar lichaam en de situatie spreekt uit haar houding en uit haar blik - wat ontroerend is: ze ligt daar kennelijk te poseren omdat haar man haar dat heeft gevraagd.

zondag 23 december 2012

Notitie #42

Aan het einde van Living in the Material World, de recente documentaire over George Harrison, vertelt zijn weduwe, Olivia Harrison, over het moment dat Harrison stierf (of: zijn lichaam verliet, zoals het in de documentaire wordt genoemd): ‘Hij verlichtte de kamer’. Ik vind het mooi dat ze zich dat moment op die manier herinnert, maar erg waarschijnlijk lijkt me die observatie niet. Na die opmerking is de documentaire meteen afgelopen; filmmaker Scorcese maakt volgens mij hiermee ook een statement over de betrouwbaarheid van de informatie die de geïnterviewden ons geven. Elders is al een ander moment waarbij de geloofwaardigheid van de geïnterviewden nadrukkelijk in twijfel wordt getrokken, namelijk in de fragmenten waarin wordt verteld hoe Harrison reageerde op het feit dat zijn (eerste) vrouw Patti Boyd ervandoor ging met zijn goede vriend Eric Clapton. Volgens Clapton was Harrison heel begripvol (dat komt overeen met hoe Harrison het verhaal zelf presenteerde), volgens Boyd reageerde hij juist woedend.

Ik heb de documentaire gisteravond voor de tweede keer bekeken. De eerste keer was ik teleurgesteld dat ik niet méér leerde over zijn muziek of spirituele overtuiging. Terwijl de documentaire wel wordt aangekondigd als een muzikale en spirituele belevenis. Over zijn persoonlijkheid wordt herhaaldelijk gesteld dat hij twee kanten had, hij was heel lief en kon heel kwaad zijn. Verder gaat de informatie niet.

Het heersende beeld is dat Harrison tegen het einde van de Beatles op hetzelfde niveau als Lennon en McCartney liedjes schreef, maar omdat hij die niet op de platen van de Beatles kreeg, kwam hij in 1970 met de inderdaad prachtige dubbelelpee All things must pass. De platen die hij daarna, in de loop van de jaren ’70, maakte zijn niet erg relevant, op een opleving halverwege jaren ’80 na. Dat beeld werd in de documentaire netjes bevestigd.

Over zijn spiritualiteit werd inhoudelijk niet veel meer gemeld dan dat hij geïnspireerd werd door zijn Indiase vrienden, die tegen hem zeiden dat je pas kunt geloven als je het echt ervaart (i.t.t. tot het katholicisme waarmee hij werd grootgebracht, waarin hem werd verteld wat hij moest geloven). En er zit een mooie discussie in waarin Harrison geagiteerd stelt dat Gods wegen alleen ondoorgrondelijk zijn door onze onwetendheid. Maar veel verder dan dat komen we ook hier niet.

Veel in deze documentaire wordt niet uitgesproken. Waarom zet McCartney omstandig uiteen dat Harrison een ‘guy’ was, ‘who liked things guys like’? Waarom vertelt Olivia dat Harrison geliefd was bij vrouwen en dat dit tot spanningen binnen het huwelijk leidde? Is er een erotisch leven van Harrison waar wij niets van weten? En waarom wordt alleen kort vermeld dat Harrison kort na zijn creatieve hoogtepunt weer aan de drugs raakte (daarna alleen beelden van een vals zingende, duidelijk nerveuze Harrison - en opmerkingen over de kritiek die hij kreeg op zijn zang en de platen die hij daarna uitbracht)?

Is het onderliggende verhaal dan niet dat Harrison uiteindelijk ook niet tevreden was met de spirituele antwoorden die hij in de jaren ‘60 had gevonden?  Dat zou de figuur Harrison interessanter maken dan het wat brave beeld dat we nu van hem hebben. Ik geloof dat ik de twijfel interessanter vind dan het antwoord. Uit de verhalen komt het me voor dat hij op het eind van zijn leven een beetje eenzaam en zonderling werd.

Harrison declameerde mantra's toen hij in 1999 door een inbreker met een mes werd aangevallen. Hij leed toen al aan kanker en de aanval heeft zijn lichaam fataal verzwakt. ‘Nu ik kennelijk vermoord word, wil ik me zo goed mogelijk op de dood voorbereiden, en mijn lichaam op een goede manier verlaten,’ zei hij volgens Olivia. Hij stierf in 2001, als ik de verhalen mag geloven: vredig.

zaterdag 22 december 2012

Notities #40-41

40) Tijdens een documentaire over Edward Hopper die laatst op tv was ging het over de functie van ramen in zijn werk. De theorie die eromheen werd gebouwd deed me niet veel (iets met een blik, een ziel die de andere ruimte in wordt getransporteerd). Wat me fascineert aan ramen (van buiten naar binnen), en dat is volgens mij hoe het óók in Hoppers schilderijen werkt, is het argeloze van de zich onbespied wanende figuren die worden afgebeeld. Het is voyeuristische kunst.

41) Onder de titel ‘Verlegen exhibitioniste’ stond deze week een mooie beschouwing over de foto’s van Viviane Sassen in NRC Handelsblad.  Mode is voor Sassen ‘omhullen, verhullen, onthullen’. Dat is een mooie typering. Daarom ook maakte ze als vervolg op een fotoshoot foto’s van dezelfde modellen, zonder de kleding.

zaterdag 15 december 2012

Notitie #39

Ik loop een beetje achter in de poëziekalender van Komrij. Deze week las ik het betoog dat achter een gedicht van Faverey staat, 19 oktober 2012. Hij keert zich erin tegen een manier van lezen waarin gedichten ‘spontaan [worden] begrepen als dingen om te bestuderen, om te ontleden en te analyseren. Poëzie als academische discipline.’  Op zichzelf een sympathiek pleidooi, waarin hij de ervaring van het gedicht boven de analyse ervan stelt. Maar poëzie blijft een kwestie van lezen, en nadenken over hetgeen er staat. Als je dat achterwege laat, kom je uit op loze kreten en armzalige oordelen, zoals ik laatst Bouke Vlierhuis die zag formuleren in zijn bespreking van de bundel van Andy Fierens: ‘Drank, testosteron, gebral. Heerlijk.’

J. wees me laatst op de Amerikaanse dichteres Dorothea Lasky en een artikel dat ze publiceerde: ‘Scientist or Mystic’. Haar betoog is vergelijkbaar met dat van Komrij, maar ze gaat een stap verder. Een wetenschapper houdt zich aan de regels [van de grammatica] en hoewel hij weet dat het interessanter is daarbuiten te opereren zal hij  in de praktijk binnen die regels blijven opereren. De mysticus voert die ‘onthechting‘ verder, stelt Lasky, het ‘ik’ van de dichter is alles wat de dichter niet is.

Komrij en Lasky betrekken allebei een stelling tegen de wetenschappelijke benadering van de poëzie, en vóór de ‘dichterlijke’. Hoewel zijn positie me sympathiek is, ben ik niet erg geneigd Komrij bij te vallen, misschien omdat ik zelf academicus ben en de waarde van het academisch lezen van poëzie aan den lijve heb ondervonden - en ook staat de negatief geladen, wat karikaturale weergave van de discussie me tegen. Aan het betoog van Lasky bevalt me met name het niet aangegeven verband tussen de zinnen. Ik merkte aan de moeite die ik had haar betoog samen te vatten dat ze in haar zinnen van steen naar steen springt, in plaats van ze op elkaar te stapelen. Dit onderstreept haar betoog en neemt me direct voor haar positie in.

donderdag 6 december 2012

Notitie #38

In haar ‘Kleine poëtica’ zegt Estelle Boelsma: “In mijn poëzie verken ik ruimte, concrete ruimte, restruimte, de ruimte tussen ik en de Ander, ruimte van afwezigheid en ruimte die verder gaat dan het aanwijsbare of het denkbare.” Deze opmerking blijft me fascineren. Ze zegt er volgens mij mee dat ze niet zozeer de ruimte verkent, maar de aan- en afwezigheden binnen die ruimte. Ze heeft het ook over ‘de ruimte tussen ik en de Ander’ en de ‘ruimte van afwezigheid’. Met andere woorden, het gaat haar om de afwezigheid die het aanwezige omvat, markeert, definieert. Wat is, wordt gedefinieerd door wat is en wat niet is.

De opmerking over de ruimte die verder gaat dan het aanwijsbare of het denkbare is een opmerking over de verbeelding. Deze ruimte zit in dezelfde opsomming als de andere soorten ruimte. Boelsma suggereert daarmee dat het een vergelijkbare ruimte is. De concrete ruimte is een verbeelde ruimte, en andersom.

dinsdag 20 november 2012

Notitie #37

Het tweede couplet van 'Strawberry Fields Forever'  van de Beatles luidde oorspronkelijk:
'There's no one on my wavelength / I mean, it's either too high or too low / That is you can't you know tune in but it's all right / I mean it's not too bad.' Zelf noemde Lennon de tekst een 'psycho-analyse op muziek gezet', het nummer gaat over de eenzaamheid als gevolg van zijn gekte/genialiteit.

Volgens de Engelstalige Wikipedia herschreef Lennon deze regels 'to make them more obscure'; het werd: 'No one I think is in my tree / I mean, it must be high or low / That is you can't you know tune in but it's allright / I mean I think it's not too bad'. Deze tekst is veel minder helder in wat Lennon wilde zeggen. Toch is de nieuwe tekst duidelijk beter geslaagd. Ik denk omdat het droomachtiger is, omdat het (daardoor?) veel méér zegt dan de oorspronkelijke tekst.

vrijdag 9 november 2012

Notitie #36

Hoe kan het dat dichters als Maria van Daalen en Willem Jan Otten, dichters die zich intensief bezighouden met het hogere, het transcendente, het goddelijke, hoe kan het dat ze zich veel minder bedienen van de taal van het gebed dan je zou verwachten? Het meditatieve, het bezwerende, het magische - het zit wel in hun poëzie, maar - bij alle waardering voor hun gedichten - ik heb sterk de indruk dat ze daar niet erg ver in gaan. Is de taal van het gebed ze te heilig?

Misschien heeft het er in het geval van Otten ook mee te maken dat hij zijn poëzie toch vooral gebruikt om na te denken over God: terwijl hij zich (in zijn Gerichte gedichten) tot God richt, definieert hij God. In het geval van Van Daalen lijkt me iets anders aan de hand, zij heeft misschien ondervonden waar ik nu tegenaan loop. Het bezwerende, biddende taalgebruik wordt snel gekunsteld, het wordt het nadoen van een gebed - en daarmee vestigt de taal juist de aandacht op de eigen kunstmatigheid. Op haar eigen vergeefsheid.

Maar er is geen weg terug.

woensdag 24 oktober 2012

Notitie #35

In de uitzending van het Woordenrijk op Den Haag FM ontstond tijdens het gesprek over het recenseren van poëzie een korte discussie met presentator Harry Zevenbergen. Hij vond dat je eigenlijk ook voordrachten zou moeten recenseren en vergeleek het recenseren van bundels met het recenseren van ‘muzieknoten’. Zijn stelling is dus volgens mij dat een gedicht iets is wat eigenlijk moet klinken, dat dus het echte gedicht ontstaat tijdens de voordracht.

De klank van het gedicht is inderdaad een essentieel bestanddeel ervan. Een dichter als Rozalie Hirs heeft ook gedichten nadrukkelijk als partituur geschreven. En J. wees me er later op dat je een gedicht kunt zien als ‘partituur van de ziel’, zoals een gebed dat ook is.

Ik heb het doorgaans niet zo op ‘voordrachtspoëzie’. Dat heeft misschien meer te maken met de kwaliteit van de meeste voordrachtspoëzie die ik te horen krijg dan met het gegeven dat het wordt voorgedragen. Het schrijven [van een gedicht] lijkt me toch vooral een vorm van nadenken waarbij het niet zo erg belangrijk is of de gedachte wel of niet hardop wordt uitgesproken. En een gedicht is, behalve geluid, ook beeld – sterker: een werkelijkheid op zichzelf. De vergelijking die Zevenbergen trok klopt wel, maar gaat m.i. teveel voorbij aan al het andere dat poëzie óók is.

zondag 14 oktober 2012

Notitie #34

Als ik van de aangesprokene in mijn gedichten een godheid maak, zoals ik eigenlijk al sinds mijn debuut doe, ben ik eigenlijk bezig een eigen religie te ontwerpen - zoals wel meer schrijvers en dichters doen en hebben gedaan (denk bijv. aan Gerard Reve). Ik denk zelfs dat iedere gelovige een persoonlijke religie ontwerpt; een manier zoekt waarop hij/zij zich het best thuis kan voelen in die religie.

Aleister Crowley ging wel heel wat verder. Hij beweerde dat zijn Book of the Law, de centrale tekst van de nieuwe religie Thelema, aan hem gedicteerd werd door de God Aiwass. Uit het biografische werkje over Crowley dat ik vandaag las, krijg ik de indruk dat veel intellectuelen aan het begin van de twintigste eeuw in een veelheid aan sektes en religieuze of magische groeperingen actief waren. Dat waren lang niet allemaal fanatici. Het waren mensen die hun koers door hun verbeelding lieten bepalen. Crowleys teksten lijken me in de eerste plaats literair, zoals de Bijbel literair is.

Afgelopen vrijdag zag ik Maria van Daalen spreken over voodoo-rituelen, een bijzonder ervaring. Het was opvallend hoe verwant die rituelen zijn aan die van het katholicisme, waar ik mee ben opgegroeid.

Als ik het goed begrijp, gaat Thelema uit van meerdere godheden, gemodelleerd naar de oude Egyptische goden. Crowley zag zichzelf als de profeet van deze religie, je zou ook kunnen stellen dat hij er de ontwerper van was. Aiwass, bijvoorbeeld, is alleen in zijn geschriften een godheid en Crowley was zelf degene die voorschreef welke rituelen uitgeoefend dienden te worden en hoe. Aiwass, schreef hij later, is de goddelijke afsplitsing van hemzelf. Hij was dus zowel (deels) godheid, evangelist, profeet en volgeling in zijn eigen religie.

Dat klinkt bizar, maar feitelijk doe ik in mijn gedichten (voorlopig op zeer, zeer kleine schaal) hetzelfde.

dinsdag 2 oktober 2012

Citaat 2 oktober 2012

a) Let him (The Adept) learn to write backwards, with either hand.
b) Let him learn to walk backwards.
c) Let him constantly watch, if convenient, cinematograph films, and listen to phonograph records, reversed, and let him so accustom him self to these that they appear natural and appreciable as whole.
d) Let him practice speaking backwards: thus for "I am He" let him say, "Eh ma I."
e) Let him learn to read backwards. In this it is difficult to avoid cheating one's self, as an expert reader sees a sentence at a glance. Let his disciple read aloud to him backwards, slowly at first, then more quickly.
f) Of his own ingenium, let him devise other methods.

- Aleister Crowley (1875-1947)
Uit: Magick, Liber ABA, Book 4 (1913)

donderdag 27 september 2012

Notitie #33

S. vindt de liedjes van Garfunkel & Oates niets aan. Dat komt misschien omdat het duo met hun grappige liedjes met name hun seksegenoten een spiegel voorhouden; of omdat het voor mannen leuker is om vrouwen grappen over seks te horen maken dan voor vrouwen. Een andere reden kan zijn dat het ook inderdaad een beetje een flauwe humor is.

Ik luister graag naar Garfunkel & Oates, niet eens zozeer omdat ik de grapjes zo leuk vind. Er zitten wel goede grappen bij maar echt dijenkletsers zijn het zelden. Het is meer hun energie: het geloof in de leukheid van hun liedjes (ook al zijn ze misschien flauw) en ook de pretentieloosheid van zowel de muziek als de teksten (de grapjes). Ze nemen zichzelf niet zo serieus, toch zingen ze hun liedjes met overgave. Het plezier zelf is de belangrijkste drijfveer en precies dat maakt de liedjes goed.

Dat komt overeen met wat John Lennon ooit over de Beatles zei: “When I was a Beatle, I thought we were the best fuckin’ group in the goddamn world. And believing that made us what we were.”

Het is niet primair de kwaliteit die maakt dat je goed bent.

Onzekerheid is angst, en angst met betrekking tot je eigen werk kan alleen betekenen dat je je eigen werk te serieus neemt.

zondag 9 september 2012

Notities #31-32

31) Het hoge stemmetje van Stephen Malkmus in 'One percent of one' representeert een soort gekte die ik nog niet kende in de popmuziek. Het is een soort dreinen, vergelijkbaar met dat van kinderen, hier bewust gezocht door Malkmus met als kennelijk doel iets te doorbreken.

32) Dit weekend heb ik me via een documentaire op Youtube, 'The Winged Beatle', weer verdiept in de 'Paul is dead'-theorieën. Ik luister al decennialang naar de Beatles en ik blijf nieuwe dingen horen. Het aantal aanwijzingen dat Paul dood zou zijn is overweldigend, zodanig dat het onwaarschijnlijk lijkt dat de Beatles niet in ieder geval een deel daarvan bewust zelf zouden hebben aangebracht. Zoveel aanwijzingen er zijn, zo gammel is de theorie als de feiten worden bekeken. Maar het blijft een mooie legende. En een dergelijk spelen met magische verwijzingen en verborgen boodschappen - zoals de Beatles volgens mij wel degelijk hebben gedaan - is benijdenswaardig virtuoos.

vrijdag 7 september 2012

Citaat 7 september 2012


Er zal een dag komen dat ik dit niet meer zie, dat de bananen op de rand van het trottoir, de verkoopsters met hun radde tong, de kranten die de kleine venter heeft uitgestald op de hoek van het trottoir aan de overkant, me zullen hebben overleefd. Ik weet heel wel dat dat andere bananen zullen zijn en andere verkoopsters, en dat de kranten voor wie zich zou bukken om ze te bekijken, een datum zullen hebben die niet van vandaag is. Maar zij blijven bestaan omdat ze niet leven, ook al zijn het andere; ik ga voorbij omdat ik leef, ook al blijf ik dezelfde.

- Fernando Pessoa (1888-1935)
Uit: Het boek der rusteloosheid (1990), vert. Harrie Lemmens

dinsdag 4 september 2012

Notitie #30

'Het heeft geen enkele zin om de taal vuil te maken om het vuil te beschrijven,' zei Adriaan van Dis vorige week in 'Zomergasten', een formulering die ik zo elegant vond dat ik hem direct overschreef. Voor proza gaat dat wellicht op, maar voor poëzie, bedacht ik me, niet - althans, niet in mijn opvatting daarvan. Want in poëzie beschrijf je het vuil niet, je geeft het vuil gestalte; je maakt de taal dus niet vuil, je maakt met taal het vuil.

zaterdag 18 augustus 2012

Notitie #29

De leegte als uitdrukking van het ultieme staat centraal in vrijwel alle beschrijvingen die Yra van Dijk in haar Leegte, leegte die ademt geeft van de functies van het typografische wit in de poëzie. Deze leegte was (en is) voor veel dichters het ultieme doel van de poëzie. Kenmerk van die leegte is vanzelfsprekend de afwezigheid van woorden; hooguit kan een overvloed aan woorden zorgen voor een vergelijkbare 'leegte', als een soort ruis, zoals dat in de taalopvatting van Samuel Beckett het geval is.

In een interview met dichter Claude van de Berge in Poëziekrant wordt juist het woord een nulpunt genoemd: "Het is innerlijk én uiterlijk. Het verbindt de oneindige binnenwereld met de oneindige buitenwereld. Het is dus een eenheid, een spiegelpunt dat een gelijkenis onthult. Het woord is een membraan dat de osmotische wisselwerking tussen innerlijkheid en oneindigheid geleidt. Dit spiegelzijn is het poëtische woord."

Dat is een mooie gedachte, zeker in het licht van het proefschrift van Yra van Dijk. Het levert echter in het geval van Claude van de Berge een poëzie op die mij te abstract is. 'Denkgezangen', noemt hij ze, en dat woord spreekt me aan omdat ik mijn eigen poëzie ook tegelijk meer 'denkend' en meer 'muzikaal' wil schrijven. Het is misschien een kwestie van smaak, regels als onderstaand zijn op zijn best ongrijpbaar, hoewel je met het bovenstaand citaat een heel eind kan komen in de interpretatie. Het is me té denkend; of eerder te zweverig, te los geraakt van de materiële wereld - en ook een beetje te theatraal, met die oeverpriesters en die wezensheelheid:


Het herscheppende versmelten van alle werelden
en wezens, in de gewijde openheid van het tempelpuin,
is het offer van onszelf aan het eindeloze.

Geleid door de windstem van de oeverpriesters.

De wezensheelheid stroomt als een rivier, helder
als de hemel op het voorhoofd.

En waar stem en bloem elkaar weerkaatsen in hun diepte,
zegt de oever: "Ik bewaar je sporen in mij."

En we roepen: "Ik ben teruggekeerd."
En de echo van onze roep gaat door alle ruimten.


- Claude van de Berge

zondag 12 augustus 2012

Derde politieke notitie

Vanavond ben ik verzeild geraakt in een discussie met een aantal rechtse babyboomers: een halve jaargang Telegraaf + driekwart van het verkiezingsprogramma van de VVD (in het kwadraat want de vier waren het roerend eens), dit allemaal met een stelligheid alsof heel Nederland het verkeerd ziet behalve zij, waarbij ze direct experts zijn op het gebied van onderwijs, immigratie en het rechtssysteem.

Wat me tegenstaat zijn niet zozeer de meningen. Het zijn de clichés ('ik ben geen racist, maar...') en de gefrustreerde, verongelijkte en bijwijlen rancuneuze toon waarop een reeks open deuren wordt ingetrapt waar je het moeilijk mee oneens kunt zijn (onderwijs moet beter, er moet harder worden opgetreden tegen criminaliteit, etc.).

Medicijn tegen de, eh ja, walging, zijn deze dagen Garfunkel & Oates; die tegengesteld zijn in hun maatschappijkritiek en, belangrijker, dit intelligent, grappig en - nóg belangrijker - optimistsch verwoorden.

Discussies als deze werken als een virus. Ik moet mijn opvattingen en denkbeelden pregnanter en helderder verwoorden, te beginnen in mijn poëzie.

maandag 6 augustus 2012

Citaat 6 augustus 2012

Now "happy" is something extremely subjective. One of our sillier Zemblan proverbs says: the lost glove is happy.

- Vladimir Nabokov (1899-1977)
Uit: Pale Fire (1962)

vrijdag 27 juli 2012

Notities #26-28

26) Perspectief: de angsten en neuroses van het 'ik ' extreem doorgevoerd (vgl. Plastic Ono Band van John Lennon); het gebruik van personages die de eigen angsten/neuroses uitvergroten (vgl. Up van R.E.M.); het achterwege laten van perspectief en de angsten en neuroses tonen in de beschrijvingen (vgl. Van Goghs kraaien, maar ook een schilder als Tom Thomson).

Hoe te schrijven zonder perspectief heb ik nog niet ontdekt. Chr. J. van Geel kon dat volgens mij. Herlezen.

27) In de Filosofiekalender deze week een beschrijving van het 'schavotdiscours' (17de-19de eeuw). "Voor terechtstelling had de veroordeelde de mogelijkheid te getuigen van zijn misdaad en de juistheid van zijn veroordeling. Vlugschriften hiervan werden met stichtelijke bedoeling onder het volk verspreid. [...] Volksdichters gingen met de vlugschriften aan de haal en voedden zo het heroïsche aura [van de misdadiger]."

28) Gisteren een gesprek gehad over eenvoud in de poëzie en daarbij zonder veel succes de 'ingewikkeldheid' van poëzie verdedigd. Ik ben er in de grond mee eens dat een gedicht zo precies, zo direct en zo duidelijk mogelijk zou moeten zijn. Mijn punt is dat dit niet per definitie (misschien zelfs: per definitie niet) direct intellectueel begrijpbare gedichten oplevert - want hoe dichter je bij de ervaring, sensatie of gedachte komt die je wil weergeven, hoe duidelijker het wordt dat die niet eenduidig is. Zo precies mogelijk wordt zo vanzelf steeds minder duidelijk - maar daar wel steeds duidelijker in.

Tegelijk weten we dat de minst genuanceerde stellingname de meeste emoties oproept. Wie vindt dat poëzie in de eerste plaats gevoelens moet losmaken zal dus zo weinig precies mogelijk moeten schrijven.

dinsdag 24 juli 2012

Notitie #25

Interessant gesprek met E. over het wit en de stilte tussen de woorden. Zij ervaart de ruimte tussen de woorden (het wit) als de ruimte tussen objecten (de leegte). De tussenliggende ruimten zijn bepalend voor de betekenis van het woord en de identiteit van het object.

Het is natuurlijk niet alleen de lege ruimte, het wit, de stilte die de identiteit van het object of de lading van het woord of het geluid bepaalt, maar ook de verhouding tot de andere objecten, woorden, geluiden.

Een muzieknoot krijgt lading door de manier waarop ze zich verhoudt tot andere muzieknoten (en de stilte). Een woord krijgt lading (betekenis?) in de verhouding tot andere woorden (en de stilte). En ik geloof dat ook een object lading (nut?) krijgt in de relatie tot andere objecten (en de leegte).

In mijn ambitie 'vloeiende' gedichten te schrijven probeer ik juist de (verbindingen tussen de) betekenissen te optimaliseren door de tussenliggende ruimten zo klein mogelijk te maken of zelfs (maar dit is een utopie) op te heffen.

Losse gedachte die ik misschien later uitwerk, met hulp van het proefschrift van Yra van Dijk: een geluid (een toon, een woord) is het tegengestelde van de stilte; het negatief ervan, zou je kunnen zeggen. Zoals een object het negatief is van de leegte.

vrijdag 20 juli 2012

Notitie #24

Een column die Christiaan Weijts vlak na het overlijden van Gerrit Komrij in NRC Next publiceerde begint als volgt:

"'Ze zeggen dat je in columns op de bal moet spelen, en niet op man', zei Gerrit Komrij ergens backstage eens tegen me. 'Niets daarvan. Eérst die vent die die onzin verkóndigt aanpakken!' Gebalde vuist, brede glunderlach."

Waarom de persoon die de als onzinnig bestempelde bewering doet persoonlijk moet worden aangepakt is me nooit duidelijk geweest. Laat ik me beter uitdrukken: er lijkt me geen beginnen aan om iedereen die in mijn ogen onzin verkondigt persoonlijk aan te vallen. Bovendien interesseren de meninghebbende personen me niet (zeker niet als het meningen zijn waar ik het niet mee eens ben). Mij gaat het doorgaans om de meningen.

Dat is in de eerste plaats een verschil in temperament. Komrij was wie hij was, denk ik, omdat hij de moeite nam zijn tegenstander persoonlijk aan te vallen; hij verdiepte zich dus in die tegenstander. In een van de interviews die na zijn overlijden werden getoond, beweert Komrij ook dat hij uitgaat van het negatieve: hij vindt het gedicht of het essay al bij voorbaat niks. Dan kan hij later altijd nog zien of het misschien toch wat is. Hij heeft in zijn bloemlezingen en beschouwingen laten zien dat een dergelijk defensieve houding uiteindelijk de grootst mogelijke openheid oplevert (en een duidelijk gemarkeerde eigen positie).

Een dergelijke interesse in hetgeen je hebt afgewezen vergt een verbetenheid die ik - helaas, denk ik soms; gelukkig, denk ik vaker - mis.

woensdag 11 juli 2012

Tweede politieke notitie

John Coetzee en Paul Auster begonnen de briefwisseling die nu is gepubliceerd in Een vorm van vriendschap een paar maanden voordat de Kredietcrisis uitbrak. Na het uitbreken van de crisis schrijft ieder er wat plichtmatig een brief over, twee brieven waarmee - in fraaie bewoordingen, dat wel - een aantal open deuren wordt ingetrapt. Direct na die brieven staken ze merkbaar opgelucht het gesprek over het onderwerp, Coetzee omdat hij niet de rol van politiek commentator wil spelen, Auster omdat hij vindt dat hij onvoldoende verstand heeft van economie. Ik vind het verbijsterend dat deze twee schrijvers, die me allebei heel dierbaar zijn en die volgens mij terecht worden gezien als twee van de grootste schrijvers van dit moment absoluut niets te melden lijken te hebben over dit onderwerp.

Misschien ligt het antwoord in hun analyse, want allebei benadrukken ze dat het probleem van de Kredietcrisis een fictief probleem is, een probleem dat bestaat uit getallen, een in hoge mate abstract probleem - dat echter in de concrete werkelijkheid grote gevolgen heeft. En ze zeggen dat dit systeem valt of staat met de mate van vertrouwen dat de gebruikers van dat systeem in dat waardesysteem hebben - een soort geloof dus in die fictie. Meer dan dat lijkt er ook niet over te zeggen, zeker niet op het moment wanneer de brieven geschreven zijn, begin 2009.

Toch lijkt me dit pas het begin van de formulering van het probleem, het failliet van het kapitalistische systeem is immers ook het failliet van het gedachtegoed dat aan dat systeem ten grondslag lag. Het communisme is allang ten onder gegaan en God is dood. Dat betekent dat er geen theorie meer is waarmee de vraagstukken van de huidige tijd tegemoet kunnen worden getreden - behalve de oude theorieën. Het denken zelf lijkt zich ook in een crisis te bevinden (het lijkt me tenminste niet erg waarschijnlijk dat er op korte termijn een denker als Marx of Nietzsche op zal staan). Het valt te begrijpen dat de twee schrijvers de gapende afgrond liever even voorbij liepen.

woensdag 27 juni 2012

Notitie #23

Mooi aan de historische uiteenzetting over het wit in de poëzie, aan het begin van Yra van Dijks Leegte, leegte die ademt, is de gedachte dat het wit het onzegbare uitdrukt, hetgeen niet in woorden is uit te drukken. Het alles laat zich alleen uitdrukken in het niets.

dinsdag 12 juni 2012

Citaat 12 juni 2012

De dingen hebben geen betekenis: ze bestaan. De dingen zijn de enige verborgen zin der dingen.

 - Fernando Pessoa (Alberto Caeiro) (1888-1935)
Uit: De hoeder van kudden (2003), vert. August Willemsen

woensdag 6 juni 2012

Eerste politieke notitie

Het precieze citaat kan ik zo snel niet achterhalen, maar Cees Nooteboom heeft eens de opmerking gemaakt dat wie een volk wil leiden óf heel dom moet zijn, óf aan grootheidswaan moet lijden (hij zei het mooier). De kern van die opmerking is dat het leiden van een heel volk in de grond een onmogelijke opgave is. Het moet ook een eigenaardig gevoel geven, voor een heel volk een besluit te nemen . Nu kun je van de Nederlandse situatie nog zeggen dat de minister-president eenvoudigweg de manager is van een groep managers - maar dan nog. En wat betekent het voor een mens om bijvoorbeeld president van de Verenigde Staten te zijn?

Er gaat een merkwaardige spanning uit van macht. Wie een politieke loopbaan ambieert, doet dat doorgaans vanuit een ideaal. Om dat ideaal te kunnen verwezenlijken moet macht worden verworven en het is de vraag wat dat doet met het ideaal. De ambtenaren in mijn kennissenkring vertellen wel eens over hun invloed op bewindspersonen en ik vermoed dat het plezier om die invloed vaak groter is dan het plezier van het ideaal. Of, beter gezegd: die twee soorten plezier raken vermengd, worden één. Apen, overigens, besteden zoals bekend veel tijd aan het verwerven van macht en status binnen de groep. Ik neem aan dat apen geen ideaal nastreven, met andere woorden: het verwerven van status en macht is een levensbehoefte en ik stel me voor dat dat te maken heeft met de mate van zelfvertrouwen.

zondag 3 juni 2012

Notitie #22

Wat reageert Delphine Lecompte emotioneel in de reacties op de Contrabas wanneer ze wordt gewezen op een feitelijke onjuistheid in haar gedicht 'Wiel valt niet ver van de boom'. Ze is kwaad omdat ze op haar vingers wordt getikt, omdat haar de les wordt gelezen, ze stelt dat de passage figuurlijk is bedoeld en noemt het 'belachelijk' en 'ongehoord' dat haar wordt verboden om over het bewuste onderwerp (mijnen) te schrijven. Nu is dat de enige plek waar over een verbod wordt gesproken. En dat de bewuste regel ('in de mijn heten alle muren schachten') een feitelijke onjuistheid bevat, wordt overtuigend beargumenteerd.

Het argument van Lecompte dat er wel meer in het gedicht wordt beschreven dat niet met de werkelijkheid overeenkomt ('kasten op de maan' bijvoorbeeld) vind ik niet heel sterk. Maar het illustreert wel mooi de mentaliteit van waaruit Lecompte haar gedichten schrijft, en dat is: zo vrij mogelijk. Haar fantasie is wat telt. In poëzie kan alles. Ik vind dat een sympathiek uitgangspunt. Maar het bijt zichzelf in de staart zodra het fantasievolle niet geloofwaardig is. Het meest ongeloofwaardige in de poëzie kan, nee: moet - in ieder geval binnen de context van het gedicht -  aannemelijk worden gemaakt. De kasten op de maan werken in dit gedicht een stuk beter dan de muren die schachten heten, simpelweg omdat die regel over de muren de indruk wekt, en volgens mij ook de bedoeling heeft, iets te zeggen over de praktijk van het werk in de mijn. Want als het dat niet doet, waar zegt die regel dan iets over? Als hetgeen deze regel zegt dan niet overeenkomt met de werkelijke praktijk is de regel ongeloofwaardig - en dus mislukt.

Ook bij eerdere gelegenheden reageerde Lecompte geïrriteerd op kritiek. Ik geloof ook wel dat eigenwijsheid een goede eigenschap is voor een dichter, maar soms houdt een dichter wel heel opzichtig een bord voor zijn of haar kop. Dat kan uit een soort zelfbescherming zijn; ik vermoed dat dat hier het geval is.

zondag 20 mei 2012

Citaat 20 mei 2012

It is awfully easy to be hard-boiled about everything in the daytime, but at night it is another thing.

- Ernest Hemingway (1899-1961)
Uit: The sun also rises (1926)

vrijdag 18 mei 2012

Notities #20-21

20) Conor Oberst noemde zijn 'soloband' de Mystic Valley Band, naar de vallei waar de band  de eerste plaat opnam. Een mystieke plek, volgens Oberst. Maar zijn muziek is al sinds in ieder geval Cassadaga (2007) van zijn 'echte' band Bright Eyes nadrukkelijk mystiek. Enerzijds vanwege de thematiek ('I went to Cassadaga to commune with the dead'), anderzijds ook vanwege de geluiden. Op Cassadaga wordt een onaards effect bereikt door de percussie, de koortjes, de violen; op Conor Oberst  (2008) en The people's key (2011) zijn het volgens mij vooral de echo's en de geluidseffecten die daarvoor zorgen. Oberst zoekt op deze platen naar manieren om 'onaards' te klinken. En het lukt.

21) A Coney Island of the Mind van Lawrence Ferlinghetti is jazz: in de klank, het ritme, en ook in mentaliteit. Het laat ook mooi zien hoe arbitrair het adagum 'show don't tell' is. Een prachtige regel als 'without any particular expression / except a certain awful look / of terrible depression' zou bij een al te strikte hantering van het adagium niet door de ballotage komen.

Notitie #19

Een regel die ik gisteren tijdens mijn werk noteerde: 'Als de plantjes doodgaan zie je nog steeds de mooie gevel'. Op zichzelf geen opzienbarende regel, dat realiseerde ik me al toen ik hem noteerde. Maar, dacht ik, misschien werkt hij wel als ik hem in de juiste context plaats. Een flauwe gedachte, bedacht ik me toen. Je kunt elke taaluiting vervreemdend maken door hem in een andere context te plaatsen. En zeker reclametaal (zoals de hierboven genoteerde regel) heeft de eigenschap de kleur van de omgeving aan te nemen, omdat het doorgaans holle taal is.

Het is een veelgebruikte techniek, dat in een vervreemdende context plaatsen van een dagelijkse taaluiting. Een dichter bereikt er een effect mee omdat de lezer de uiting herkent uit zijn eigen dagelijkse leven.  Door de vervreemdende context krijgt de uiting een andere lading en een vaardig dichter weet die lading te sturen. Clichés lenen zich hier het best voor, of de typische langs-de-neus-weg-zinnetjes. 

Er moet een noodzaak zijn om een bepaalde techniek toe te passen. Alfred Schaffer, bijvoorbeeld, paste het hierboven beschrevene heel knap toe in Geen hand voor ogen. In veel bundels die daarna zijn uitgebracht, van Schaffer zelf, maar ook van dichters als Arnoud van Adrichem, zie je het ook. Ik vond het in Schaffers Kooi een beetje uitgewerkt (want een herhaling van zetten), en in Van Adrichems Een veelvoud ervan zelfs helemaal niet werken (want te nadrukkelijk betogend).

Het wordt nogal een gimmick, en in die zin afgezaagd. Tegelijk is het natuurlijk ook gewoon een vormkwestie en komt het dus heel eenvoudig neer op de vraag in hoeverre een dichter zich thuisvoelt in zijn vorm.

dinsdag 15 mei 2012

Citaat 15 mei 2012

Rilke meende dat men alleen de liefde binnen het huwelijk levend kan houden door constant van elkaar te scheiden en weer terug te keren.

- Susan Sontag (1933-2004)
Uit: Herboren (2009), vert. Joris Vermeulem

zondag 13 mei 2012

Notitie #18

Het zoeken is naar een taal die kraakhelder is en toch raadselachtig - omdat die taal precies is, zo precies mogelijk. Een muzikale spreektaal. Een taal die vertrouwd is en toch nieuw. Een taal die de apocalyps vermoedt in een sok op de vloer. De taal van, bijvoorbeeld, A Coney Island of the mind van Ferlinghetti. Ik noem deze titel met zoveel nadruk omdat het voor mij een belangrijke bundel begint te worden. Kom ik op terug.

zondag 6 mei 2012

Notitie #17

In een artikel dat ik deze week heb geredigeerd wordt de stelling ingenomen dat een dichter in dit politiek tijdsgewricht een morele verplichting heeft zijn stem te laten horen. Ik geloof dat poëzie van nature geëngageerd is, ook als er geen stelling in wordt genomen tegen populisme, islamofobie, discriminatie, het huidige asielbeleid, etc. Het is van essentieel belang dat deze stellingen worden ingenomen maar de poëzie lijkt me daar in de hedendaagse, westerse maatschappij niet het meest geschikte medium voor. Het publiek is simpelweg te klein. Wel kan ik me een poëzie voorstellen die de systematiek van politiek onderzoekt: welke maatschappelijke en psychologische factoren bestendigen de macht en hoe, en met welk doel, wordt deze macht ingezet?

woensdag 2 mei 2012

Notitie #16

Vervelend hoe Erik Spinoy in zijn Gedichtendagessay As/zteken eerst duidelijk maakt wat hij niet bedoelt om daar vervolgens hetgeen hij wel bedoelt tegen af te kunnen zetten. Als hij eerst betoogt waarom de poëzie op den duur zal verdwijnen en daarna aantoont waarom er altijd poëzie zal zijn, heeft hij het over twee verschillende zaken, denk ik (namelijk poëzie als literair genre en de behoefte van de mens aan het poëtisch denken). Maar uiteindelijk is het een betoog geworden waar ik niet zo heel veel tegenin heb te brengen. Interessant is vooral de lijfelijkheid in Spinoys poëzieopvatting: Door tekens zijn onze lichamen gemerkt en ingelijfd. [...] Als een Moby Dick de op hem afgevuurde harpoenen dragen wij de littekens van het traject dat elk van ons [...] heeft gevolgd, met alle neurose en fetisjisme waar ons dat, uit zelfbescherming, toe geleid heeft.

vrijdag 20 april 2012

Notitie #15

Bij het schrijven van gedichten merk ik dat ik een automatisme heb ontwikkeld. Ik probeer steeds de betekenissen van de woorden, regels en beelden zoveel mogelijk open te houden. Op die manier maak ik de ruimte voor wat ze zouden kunnen betekenen zo groot mogelijk. Nadeel is, dat de regels op zichzelf vaag worden. Het is vervolgens een hele klus om erachter te komen wat ze me te zeggen hebben en ervoor te zorgen dat de regels dat ook daadwerkelijk zeggen. Daarom kost het schrijven van een gedicht me veel tijd en moeite. De dichters die overleven schrijven regels die mensen voor zich uit prevelen. De muzikale regels en de tegeltjeswijsheden. Nu vind ik de vraag of ik ooit tot de canon zal behoren niet zo interessant, maar de vraag die daarmee samenhangt is: schrijf ik regels die echt iets te zeggen hebben - over mijn leven, en daarmee dat van een ander? Ik moet zien dat ik dat automatisme overboord zet.

donderdag 12 april 2012

Citaat 12 april 2012

Want naaktheid is niet een status, maar een kwantiteit, en als zodanig in theorie oneindig, in de praktijk begrensd.

- Michel Tournier (1924)
Uit: De Elzenkoning, vert.

dinsdag 10 april 2012

Notities #12-14

12) De duivel speelt in de gedichten die ik momenteel aan het schrijven ben een prominente rol. Ik heb nog geen idee wat hij in mijn gedichten doet, maar ik hoop dat hij me dat zelf zal vertellen. Vooralsnog treedt hij op als gesprekspartner.

Als verpersoonlijking van het slechte is zo'n duivel natuurlijk een beetje afgezaagd, temeer omdat de ander (ik) in vergelijking met de duivel altijd 'goed' wordt. Hij wordt in de rol van 'de goede' gedwongen, die 'het kwade' moet zien te weerstaan. Het komt er in deze gedichten dus eigenlijk op aan de duivel te nuanceren. Hem zo min mogelijk duivelachtig te laten zijn.

13) De Felice Brothers gebruiken in hun teksten nogal wat 'wild west'-beelden, er wordt veel met geweren en pistolen gezwaaid en vaak wordt er ook mee geschoten. Indrukwekkend, ook door de combinatie met de dikwijls grommende zang van Ian Felice en het imago van een stel ongewassen zwervers. Ik denk dat de teksten zo goed werken door de terloopsheid en de natuurlijkheid van het geweld.

14) Veel moderne beeldend kunstenaars hebben een fascinatie voor het eigen lichaam. Het 'in your face' van mensen als Tracey Emin en Hester Scheurwater zie ik als een voorlopig onhaalbaar ideaal. Precies datgene wat in de beelden indruk maakt, is in de taal banaal en nietszeggend.

zaterdag 7 april 2012

Notitie #11

Gisteren zei ik tegen J. dat Pieter Boskma het zich in zijn bundel Mensenhand zo gemakkelijk mogelijk heeft gemaakt. Hij vond dat ik Boskma daarmee tekort deed. Ik bedoelde de opmerking niet als verwijt, eerder als compliment. Boskma heeft een vorm gevonden waarin hij optimaal kan produceren, zowel kwalitatief als kwantitatief.

J. stelde dat Boskma die vorm heeft moeten bevechten en daar heeft hij, lijkt me, gelijk in. Inmiddels is Boskma een zo geroutineerd dichter dat hij zijn vorm niet meer hoeft te bevragen, hij kan ermee spelen. Hij kan de vorm kiezen die hem in staat stelt te schrijven. Routine, zei J., heeft in de kunst ten onrechte een negatieve klank. Als John Cale een akkoord aanslaat op de piano hoor je direct en onmiskenbaar dat het John Cale is. Dat is, naast talent, routine.

vrijdag 6 april 2012

Citaat 6 april 2012

Alleen dat wat ons doet denken aan iets anders maakt indruk op ons; en wel precies daarom, omdat het er van verschilt.

Jean-Marie Guyau (1854-1888)

zondag 1 april 2012

Notitie #10

Met E. ben ik in gesprek geraakt over het gebruik van hoofdletters in de poëzie. Kort samengevat heeft de hoofdletter volgens haar een hiërarchische functie: de hoofdletter kent extra waarde toe aan het woord. In poëzie zonder hoofdletters hebben dus alle taaltekens dezelfde waarde.

Dat strookt met mijn eigen gedachtegang. Mijn argument betreft vooral het ritme van de gedichten, meer precies: het ritme van de beelden. Ik laat in mijn huidige gedichten de hoofdletters achterwege omdat ik niet wil dat de contrasterende beelden 'botsen', maar in elkaar 'vervloeien'. Op woordniveau betekent dat inderdaad dat de woorden gelijkwaardig aan elkaar moeten zijn. Of, preciezer: ze moeten in elkaar opgaan.

zaterdag 24 maart 2012

Notities #7-9

7) Het achterwege laten van hoofdletters in gedichten heeft een duidelijke functie: het maakt een gedicht 'vloeiender', de regels lopen door waar anders de hoofdletters een drempel opwerpen. Maar zo wordt het door dichters die geen hoofdletters gebruiken eigenlijk maar zelden gebruikt.

8) In NRC Handelsblad een mooi stuk over het fotoboek van Jacqueline Hassink, The Table of Power 2, vol foto's van vergadertafels van multinationals. Compleet met omzetcijfers etc. van die multinationals. Het moet toch mogelijk zijn iets dergelijks in poëzie te doen.

9) En afgelopen donderdag in NRC Handelsblad een artikel van Hans den Hartog Jager over de tentoonstelling 'Cindy Sherman' in het MoMA in New York. De kunstenares die zichzelf als model gebruikt en in de loop van haar carriere is uitgegroeid tot een Elcerlyc.

woensdag 21 maart 2012

Notities #4-6

4) In mijn cd-speler deze week: Mazzy Star, She Hangs Brightly. Neem een tekst als die van 'Be my angel'. Het hangt van clichés aan elkaar, je zou het bijna een gemakzuchtige tekst noemen. Maar op de een of andere onverklaarbare manier is de tekst precies goed. Dat is volgens mij omdat het een muzikale tekst is: de klank is de betekenis.

5) Ik draai Laura Marling ook veel deze week, met name A Creature I Don't Know. Haar teksten zijn duistere sprookjes, met engelen en duivels en trollen, in de beste volks- en folktraditie.

6) En ik lees De Elzenkoning van Michel Tournier, dat zonder dat er engelen en duivels en trollen in voorkomen (of toch?) een magisch boek is.

maandag 19 maart 2012

Notitie #3

Als 'eenvoudig, de duinen, eenvoudig' van Chr. J. van Geel een gedicht is, waarom dan niet 'God' van Nico Dijkshoorn ('ik/ geloof/ dat/ god/ een/ bedorven/ rauwe tonijn/ is/ een/ van/ ons/ tweeën/ zit er/ dus/ naast')?

Ik zou het niet weten.

Gerrit Komrij schrijft naar aanleiding van dit gedicht van Nico Dijkshoorn in zijn poëziekalender: Zijn poëzie heeft niets met poëzie te maken, beweren sommige dichters. Het ligt er maar aan hoezeer je de definitie van poëzie inperkt, hoe benauwd je je eigen poëtische achtertuintje houdt. Komrij heeft het in zijn kalender vaker over niet bij name genoemde 'sommige dichters' en ik heb de indruk dat het hier om een stelletje stromannen gaat, een stelletje stromannen bovendien dat oneigenlijke motieven in de schoenen krijgt geschoven - zoals die dichters in hetzelfde stukje, die iets tegen luchtigheid in de poëzie hebben: maar bij navraag blijkt dat vooral jaloezie.

- Zeg, dichter, hoe zit dat? Jij hebt iets tegen luchtigheid in de poëzie?
- Ja. Ik heb heel erg iets tegen luchtigheid in de poëzie. Maar eigenlijk ben ik vooral jaloers hoor.
- Aha!

Komrij omschrijft de poëzie van Dijkshoorn als volgt: een oneliner, een nadenkertje, een paradox die in stukken geknipt is en vervolgens woord voor woord onder elkaar gezet. Ik heb er geen problemen mee als dat poëzie wordt genoemd. Maar waarom die oneliners etc. in stukken knippen en de woorden onder elkaar zetten? Is dat om het op poëzie ('Poëzie') te laten lijken? Of om poëzie ('Poëzie') te ironiseren? Als a: waar is dat voor nodig? Als b: waar is dat voor nodig?

vrijdag 16 maart 2012

Notitie #2

Deze dagen lees ik Delphine Lecomptes Blinde gedichten. Absurde beelden, tragikomische humor, scherpe formuleringen. Het heeft alle kenmerken van wat ik goede poëzie vind en toch ben ik niet erg enthousiast. Telkens bekruipt me een irritatie bij het lezen van de bundel, en dat punt wordt steeds sneller bereikt naarmate ik de bundel vaker opensla.

Misschien is het de veelheid? Het is inderdaad een erg dikke bundel en het effect daarvan is dat je went aan de absurditeit, het absurde wordt gewoon. Maar dat lijkt me geen reden voor irritatie - integendeel, ik denk dat dat juist een kwaliteit van de bundel is. Lecompte bouwt een wereld in deze gedichten, of tenminste een wereldbeeld.

Ik ben er nog niet zeker van, maar ik vermoed dat het behaagzieke van Lecomptes poëzie me steeds meer tegen gaat staan. In haar gedichten (en ook in interviews) profileert ze zich als een beetje een vreemde dame, een prettig gestoorde dichter met een aparte kijk op het leven. Dat kan authentiek zijn - en ik denk ook wel dat Lecompte dat is. Maar ik denk ook dat ze zich daar iets teveel van bewust is geworden.

Het motto van de bundel is in dit opzicht veelzeggend. Lecompte draagt de bundel in barokke bewoordingen op aan haar moeder, 'met de Bijbelse voornaam en de onpoëtische achternaam, mijn bruisende, briesende moeder, die vreselijk veel van mij verdraagt. Mama, ik zie je graag. De slotzin wekt de indruk dat de auteur zich primair tot haar moeder richt. Maar de uitgebreide omschrijving van de naam van de moeder, zonder de naam te noemen, geeft juist aan dat de tekst vooral ook voor de lezer is bedoeld. De opdracht zal wel oprecht zijn, maar Lecompte schetst er vooral een beeld van zichzelf mee. Het imago lijkt belangrijker te worden dan de inhoud. Of - is het juist haar imago dat me in de weg is gaan staan bij het lezen van de bundel?

vrijdag 9 maart 2012

Waarom dit blog (slot)

Ik geloof niet in polemiek. Een rare opmerking misschien voor een bewonderaar van Ter Braak en Du Perron. In Het Plagiaat beschrijft Ewoud Kieft hoe Menno ter Braak zich vlak voor zijn dood verdiepte in een plagiaatgeval, waarbij een katholieke recensent een artikel van hem met enkele kleine aanpassingen had overgenomen. Ter Braak, die in een langlopende polemiek met Anton van Duinkerken het katholicisme had bestreden, realiseerde zich hierdoor hoe katholiek zijn eigen betoog eigenlijk was. De polemist verloor zijn geloof in de polemiek.

Maar ook buiten dat: wie zich op het internet mengt in discussies over poëzie verliest al snel het idee dat die discussies ergens goed voor zijn.

Tegelijk is het formuleren van een mening van zichzelf polemisch te noemen, simpelweg omdat die mening nu eenmaal nooit, of laat ik zeggen: zelden samenvalt met de mening van anderen. In gesprekken vertoon ik de neiging te zoeken naar de punten waarop mijn mening aansluit op die van de ander. Dat is sociaal gezien misschien wel prettig, maar dichten is geen sociale bezigheid.

woensdag 7 maart 2012

Waarom dit blog (vervolg)

De 'politiek' weegt mee, schreef ik, en dat ben ik 'beu'. Vanavond las ik H. C. ten Berges nawoord bij zijn vertalingen van de gedichten van Robert Hass (Een verhaal over het lichaam): die begint met een uitgebreide uiteenzetting over de tweedeling 'academisch' en 'niet-academisch' in de naoorlogse Noord-Amerikaanse poëzie, om uit te komen bij de wat geforceerde conclusie:

De dichter Robert Hass [...] zou [...] tot de verzoenende kracht van beide stromingen gerekend kunnen worden, indien de tegenstellingen van vroeger nog in alle scherpte bestaan zouden hebben. ('Een verhaal van het lichaam', p. 176).

Of neem de opmerking van Philip Hoorne en Chrétien Breukers in hun recente bloemlezing, waarin ze stellen een afkeer te hebben van 'humbug, valse pathetiek en gemekker in de marge': Als deze bloemlezing ergens een eind aan zou willen maken, dan is het daar wel aan. ('De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat', p. 15). Ik denk dat iederéén wel een hekel heeft aan de genoemde zaken. Maar de bloemlezers doelen natuurlijk op een bepaald type poëzie, namelijk het type poëzie dat ze niet in hun bloemlezing hebben opgenomen - en dát is waar ze een eind aan willen maken.

Dat doet een beetje denken aan beuken die een eind willen maken aan eikebomen, katholieken die een eind willen maken aan protestanten. Het gesprek over poëzie belandt vanuit een achterhaald en vervelend soort Romantiek voortdurend in de loopgraven.

Poëzie gaat daar niet over.

In Léon Hanssens biografie van Menno ter Braak wordt beschreven hoe Ter Braak op 11 mei 1940, de dag na de inval door de Duitsers, op het redactiekantoor van Het Vaderland de krant doornam en zijn eigen artikel over een roman tegenkwam:

Wonderlijk, zei hij [= Ter Braak], met zijn vinger op het artikel wijzend, dat wij ons nog zo lang druk hebben gemaakt over die dingen. ('Sterven als een polemist', p. 545).

Ik moet vaak aan die opmerking denken.

dinsdag 6 maart 2012

Waarom dit blog

Omdat ik als recensent, maar vooral als dichter, een stap wil zetten is het nodig mijn ideeën en opvattingen verder te ontwikkelen en daarvoor is het ook nodig dat ik ze articuleer. Dat kan natuurlijk in een schriftje maar ik denk dat ik beter formuleer op een (semi)openbaar podium. Dat 'semi' zet ik erbij omdat de 'echte' podia waar ik momenteel voor schrijf de 'politiek' (hoe betrekkelijk ook) meeweegt. Dat ben ik beu. Dit is een hoekje van het internet waar het gordijn nog dicht is en ik de commentaren (in het echt en in mijn hoofd) kan uitschakelen.

De behouden prullenmand is de titel van de bundel waarin E. du Perron in 1925 de geschriften verzamelde die hij onder het pseudoniem Duco Perkens had geschreven. Ik heb geen goed pseudoniem bedacht. Maar dit blog is wel degelijk het gevolg van de behoefte om te schrijven en te denken als een ander. Of preciezer: de behoefte die ander te creëren uit wie ik ben.

maandag 5 maart 2012

Notitie #1

"Je bundel begint heel provocerend met een gedicht dat 'Tot mijn pik' heet. Waarom doe je dat?" In de nieuwe Poëziekrant stelt Remco Ekkers de vraag aan Menno Wigman, in gesprek over diens nieuwe bundel Mijn naam is Legioen. Is het echt zo 'heel provocerend' dat een dichter de aandacht vestigt op het feit dat hij een pik heeft?

De vraag interesseert me: kan poëzie provoceren, en zo ja: hoe? En waarom?

Het gedicht 'Tot mijn pik' is, zo geeft Wigman in zijn antwoord aan, een neerslachtig gedicht, ik zou ook zeggen: een sneu gedicht. De pik als symbool van het geschade mannelijk zelfvertrouwen. Je kunt veel over het gedicht beweren - maar dat het provocerend is?

Wigman antwoordt dat hij het gedicht vooraan heeft geplaatst om 'al bij de voordeur te waarschuwen dat [hij] geen "lieflijke dichter" [is]' - en gaat dus mee in de gedachte dat het gedicht provocerend is. En ik krijg het te doen met die gevoelige lezer, de onnozelaar die bij de aanschaf van Wigmans bundel denkt een bundel van een lieflijke dichter te hebben gekocht, tot hij die provocerende pik in dat eerste gedicht tegenkomt!