301) De gedichten van Marije Langelaar doen in Vonkt hun uiterste best om licht te zijn. De humor en het bij vlagen kinderlijke surrealisme hebben iets bezwerends. Ik zou bijna denken dat de gedichten hun eigenlijke, volgens mij nogal duistere, aard verbergen, maar dat klopt natuurlijk niet: de lichtheid toont die aard juist, accentueert het duistere.
302) Precies de gedichten van Menno Wigman die ik altijd een beetje aanstellerig en pedant vond, namelijk die over zijn eigen dood, vind ik, nu hij is overleden, indrukwekkend. Dat is, denk ik, omdat de dood in deze gedichten nu een daadwerkelijke dood is. Bij Wigman was die dood kennelijk al veel concreter dan ik hem opvatte. Ik verdacht hem er altijd van uit een zeker welbehagen te schrijven over zijn eigen dood. Nu is het verleidelijk de gedichten toch vooral te zien als een manier om met zijn angsten om te gaan. Of was het een voorvoelen?
303) 'Er is geen letter aan het oeuvre van Lucebert veranderd', schrijft Ilja Leonard Pfeijffer ongeveer in De Morgen na de onthulling dat Lucebert in zijn jonge jaren nazi-sympathieën koesterde. Het werk, zegt hij, staat los van de maker. Zonder de vorm-of-vent-discussie weer op te willen rakelen, laat de onzin van die eerste stelling goed de onzin van de tweede stelling zien. Een oeuvre dat niet verandert als de maker een sympathisant van de nazi's blijkt te zijn geweest, is een dood oeuvre.
Ik weet nog niet hoe ik een nieuwe positie ten opzichte van dat werk moet bepalen. J. stelt dat de kennis van dit pijnlijke biografische gegeven het oeuvre verdiept. F. is bang dat nu het hele oeuvre, dat veel rijker is dan dat ene onderwerp, door deze nieuwe bril zal worden gelezen. Hij noemt dat een pijnlijk proces, de demythologisering van Lucebert.
Het werk van Lucebert, dat ik letterlijk zie als een streep licht in de Nederlandse poëzie, wortelt dus in een inktzwarte duisternis. Dat kan eigenlijk niet zo verbazingwekkend zijn; toch is het dat wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten