299) In Ik was een hond is Thomas Möhlmann, meer nog dan in zijn eerdere werk, tegelijkertijd hard en zacht. Hij lijkt op zoek naar beide uitersten, wat soms een haast schmierende poëzie oplevert.
Wonderlijk is dat zijn stem daarbij veelal in hetzelfde register blijft spreken. Dit maakt zijn hardheid zacht en zijn zachtheid op zijn minst dubbelzinnig. Ik vermoed dat deze eigenschap van zijn 'muziek' er ook voor zorgt dat zowel de 'hardheid' als de 'zachtheid' geposeerd aandoet, terwijl de inzet duidelijk oprecht is. Dit effect, dit 'geposeerde', is al vanaf zijn debuut een constante in zijn stem en dus, lijkt me, een wezenlijk onderdeel van zijn poëzie.
Zegt dat iets over de onmogelijkheid van de waarachtigheid [bij Möhlmann], of over de waarachtigheid van de [zijn] pose?
300) Op de bekendmaking van de winnaar na, was de voordracht van Charlotte Van den Broeck het hoogtepunt van de uitreiking van de VSB Poëzieprijs. Een magische, hypnotiserende voordracht, waarbij de stem zich los leek te maken van het lichaam.
Dit geldt in dezelfde mate voor haar droomachtige bundel Nachtroer. Het startpunt van de gedichten is dikwijls heel letterlijk een inval. Dat maakt de poëzie op een onbewust niveau heel direct. Het is 'denkende' poëzie (want niet zweverig of dromerig) van het niet-rationele soort.
Doordat dikwijls niet de gedachtegang het centrum van het gedicht vormt, of het beeld, of de anekdote, maar integendeel de inval, ligt het centrum van deze gedichten per definitie daar waar de dichter er geen controle over heeft. Precies dat verleent de gedichten hun magie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten