Volgens Paul Valéry, aldus zijn vertaler Maarten van Buuren in de inleiding bij De macht van de afwezigheid, heeft een kunstwerk de neiging te verzelfstandigen, zich van de maker te ontdoen. Het kunstwerk keert in tot zichzelf, het maken van kunst is een 'in zichzelf gesloten handeling' (Narcissus dient hier als model). De artistieke handeling, in de opvatting van Valéry het eigenlijke kunstwerk, heeft een ideaal nodig dat het kunstwerk zelf transcendeert.
De basis van deze artistieke handeling is de denkkracht. Van Buuren geeft aan dat Valéry hierin werd geïnspireerd door het cogito van Descartes, een door god gegeven middel. Valéry cultiveerde een cogito 'waarvan hij de goddelijke dimensie in het cogito zelf terugprojecteerde', wat een tweedeling opleverde: de geest als materie en de geest die zich 'als bewustzijn en god over de materie buigt'. Hij identificeerde dus zijn zelfbewustzijn, 'het zuivere ik', met god.
Een gedachte die zichzelf tegen het eind van zijn leven vernietigde: "[...] het weten als een wolk voor het zijnde; de wereld in al zijn schittering als staar en ondoorzichtigheid. Neem dit alles weg, opdat ik zie."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten