vrijdag 30 oktober 2015

Notitie #202

J. stelt, naar aanleiding van mijn ‘moderne Belijdenis van Augustinus’, dat mijn werk aan kracht zou winnen als ik eenzelfde directheid en onbeschaamdheid in mijn gedichten zou bereiken. De ironie wil dat ik de ‘belijdenis’ alleen heb kunnen schrijven door mezelf als personage te beschouwen. Ik ben ervan overtuigd dat mijn eigen ervaringen en gedachten alleen interessant zijn als materiaal. Niet als eindproduct.

Het gaat dan ook niet zozeer om het persoonlijke (goede bekentenisliteratuur is zeldzaam), maar om wat J. ‘onbeschaamdheid’ noemt. 

De opdracht tot het schrijven van de ‘belijdenis’ dwong me uit te gaan van een schaamtevolle ervaring. Schaamte is waar het persoonlijke in conflict komt met de omgeving, het algemene (en met zichzelf). Waar het persoonlijke vragen stelt aan het algemene (en aan zichzelf). Al voelt het als precies het tegenovergestelde, namelijk als waar het algemene (en het zelf) oordeelt over het persoonlijke. 

Vandaar de vermomming. En vandaar de noodzaak die af te leggen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten