'Echt gebeurd is geen excuus'. Omdat ik een ijverige neerlandicus was, was Reves beroemde adagium ook altijd mijn lijfspreuk - al was het maar vanwege de fraaie formulering. Maar hang ik hem wel aan? Hij stelt er toch mee dat de compositie waarachtiger is dan de feitelijke gebeurtenissen. Mijn ervaring is dat de gebeurtenissen een eigen logica hebben: een compositie die een schrijver/dichter niet zou verzinnen. Een magie die niet voortkomt uit creativiteit, maar uit het bestaan zelf.
De behouden prullenmand
Open atelier van dichter Edwin Fagel
maandag 19 augustus 2024
Notitie #467
zaterdag 18 mei 2024
Notitie #466
Onverwacht lezen de memoires van koningin Noor van Jordanië (Een leven in het teken van vrede) als een thriller. Met name de periode voorafgaand aan de Golfoorlog van 1990-1991 spreken aan omdat het perspectief van haar echtgenoot, koning Hoessein van Jordanië, helder naar voren wordt gebracht. Het is vooral zo schrijnend omdat we weten dat in 2003 hetzelfde is gebeurd: beide Golfoorlogen zijn koloniale oorlogen geweest, waar de landen in de regio zwaar onder te lijden hebben gehad.
De Golfoorlog van 1990-1991 had voorkomen kunnen worden. Koning Hoessein had met de Iraakse dictator Saddam Hoessein al een akkoord bereikt over de Iraakse terugtrekking uit Koeweit. Dit akkoord werd echter door zowel de Arabische Liga als de westerse landen niet gaaccepteerd: men was vastbesloten oorlog te voeren.
Ik weet niet meer wie het schreef, maar ik las laatst de opmerking dat het westelijke landen hun dominantie niet ontenen aan iets als een 'superieure cultuur' of iets dergelijks (integendeel, zou ik haast zeggen): die dominantie heeft te maken met verder ontwikkelde gevechtstechnieken en -middelen, wat weer te maken heeft met kapitaal. Het is met name wrang om anno 2024 over de loop van de gebeurtenissen in 1990 te lezen, omdat de situatie sindsdien eerder is verergerd. De huidige Gaza-oorlog vindt zijn oorsprong in dezelfde bron.
maandag 22 april 2024
Notitie #465
'Misschien is het witste woord dat ik ken', lezen we in het openingsgedicht van Eva Meijers Het witste woord, wellicht omdat het woord 'misschien' nog niet is ingevuld: 'Misschien laat je het sneeuwen.' In de daarop volgende strofe stelt de 'ik' van sneeuw te houden, van het opgaan in de sneeuw, en dat dat niet koud is, want de sneeuw is een deken.
Mijn antwoord is ja.
In het woord ja zit een ander woord dat ook ja betekent.
Die tweede regel is een verwijzing naar de eerste strofe van het gedicht, waarin wordt vastgesteld dat in sneeuw andere sneeuw zit.
Regels om op te kauwen, maar wat zeggen ze? Het is zo duidelijk een constructie, waar zo nadrukkelijk een bedoeling achter schuilt, dat ik niet begrijp waarom ik die regels niet snap.
'Misschien' is het witste woord (dat de 'ik' kent, al bestaan er geen gradaties in wit), maar 'ja' lijkt het meest op sneeuw. En als we weten dat er in het woord 'ja' een ander woord met dezelfde betekenis zit, waarom weten we dan niet wat dat woord is? Woorden als 'zeker', 'absoluut' of 'oké' kunnen ingezet worden als synoniemen van 'ja', maar het lijkt me niet dat dat hier wordt bedoeld.
Mogelijk wordt gezegd dat met elk 'ja' (tegen iets) ook 'ja' wordt gezegd tegen iets anders. Of dat in elke bevestiging ook de bevestiging van die bevestiging besloten ligt. Maar dat staat er niet, en het lijkt niet erg te stroken met de context.
Misschien is de algemene formulering een dwaalspoor, en betreft het hier een particulier 'ja'.
Waar is 'ja' het antwoord op? Niet zozeer op de vraag of 'je' het moet laten sneeuwen of niet, want dat gebeurt al (misschien).Maar het is wel een 'ja' tegen de sneeuw ('de sneeuw is een deken en het brengt bovendien geluk'), en dat 'ja' is wel degelijk bestemd voor de 'je', want twee strofen verderop lezen we:
Ik weet ook niet of je mijn antwoord hoorde. [...] Ik zei het ook maar zachtjes.
De 'je' blijkt er dan niet te zijn, en heeft zich ('misschien') ook laten insneeuwen ('want dat brengt geluk'): 'Ik hier, jij daar, ingesneeuwd'.In de slotstrofe wordt opnieuw benadrukt dat de sneeuw een deken is en de suggestie is dat die bestaat uit dromen (wat misschien verklaart waarom 'misschien' het witste woord is, een droom die werkelijkheid kan worden).
De slotregels zijn een duidelijke afronding:
Sterren prikken gaten in het donker en ik blijf staan alsof ik wat te bewijzen heb, of vanwege de sneeuw die in de sneeuw zit,
Maar als de sterren te zien zijn, sneeuwt het niet meer, En waarom gaat het de 'ik' alleen om de sneeuw die in de sneeuw zit, en niet om de sneeuw zelf?
Het gedicht drukt een verlangen naar een onbereikbare afwezige uit. Het merkwaardige is dat het gedicht werkt zodra je uitzoomt: ik zou niet weten hoe de dichter anders deze sfeer had moeten treffen. Zodra je echter inzoomt, lijken de regels zelf te rammelen.
woensdag 17 april 2024
Notitie #464
In zijn analyse van de poëzie van Faverey (in Verschuivingen, verdichtingen) merkt Maarten van Buuren op dat er een ‘onteigening van het ik’ plaatsvindt. De mens heeft geen zeggenschap over de meest beslissende momenten van zijn bestaan, met name geboorte en dood: We zeggen wel ‘ik sterf’, maar in feite zou het juister zijn om te zeggen ‘ik word gestorven’. Faverey trekt deze lijn door naar het hele bestaan, veelal door de inzet van het woordje zich: ‘Ik deed zoals het zich gedaan wilde zijn’.
‘Zich’, betoogt Van Buuren, is te zien als het Es van Freud: ‘Zich’ verwijst naar een ‘het’ dat een handeling uitvoert waarvan het zelf het object vormt. Dat ‘het’ komt dus in de plaats van het ‘ik’. Maar wat is dat ‘het’ dan, en wat wil ‘het’? Van Buuren gaat in op Freuds concept van ‘een zich verorberend ‘ik’’: men maakt zich de buitenwereld eigen door het ‘op te eten’ en eventueel ‘uit te spugen’ (introjectie en projectie). Zo geformuleerd lijkt dat antwoord een beetje onbevredigend, omdat het ‘het’ en het bestaan op deze manier naar elkaar blijven verwijzen: 'het' bestaat uit alles, en is zelf niets.
Faverey, betoogt Van Buuren, betrok dat op de taal, een representatie van het Es, het 'het': hij probeerde via paradox, tautologie en woordspel ‘zand in de taal’ te strooien, het verband tussen taal en buitenwereld uit te schakelen, haar communicatie-functie onklaar te maken. Daarmee sloot de taal zich van de buitenwereld af en keerde het zich volledig in zichzelf: Zijn poëtische paradoxen treffen de taal en daarmee ook zichzelf, schrijft Van Buuren. [H]et zijn kamikazefiguren die tegelijk met hun doelwit ook zichzelf opblazen.
maandag 8 april 2024
Notitie #463
Literatuur, schrijft Maarten van Buuren in Verschuivingen, verdichtingen, is vergelijkbaar met dromen. Hij schrijft dat naar aanleiding van zijn bespreking van Sigmund Freuds Die Traumdeutung.
Dromen zijn 'zwaar gehavende of sterk gecodeerde boodschappen', en daar zit de 'onbewuste boodschap' in verborgen. Van Buuren zegt dat niet expliciet, maar in de lijn van Freud zullen dat boodschappen aan het Ich zijn, van het Über-Ich enerzijds, en het Es anderzijds. Bij de vorming van dromen vindt er verschuiving en verdichting plaats - en worden gedachten en gevoelens (verlangens, angsten) aanschouwelijk gemaakt.
De verschuiving vindt plaats omdat bepaalde voorstellingen beladen zijn, in die droom wordt verschoven naar een minder beladen voorstelling: 'Stel dat je bang bent voor meneer X, dan kan die angst zich in de droom manifesteren doordat daarin een vriend van X voorkomt, of de auto van X."
De verdichting is daarentegen meer een soort concentratie, waarin de voorstelling een kruispunt vormt van associatieketens. Personen, bijvoorbeeld, zijn 'verzamelpersonen', de gedroomde persoon draagt de jas van X, heeft het kapsel van Y en gedraagt zich als Z.
De aanschouwelijkheid, tenslotte, is het resultaat van een symbolische behandeling van de voorstellingen. Als iets bijvoorbeeld 'overvloedig' is, kan dat zich in de droom uiten als overstroming.
Dat laatste roept de vraag op welke rol taal in dromen speelt. Volgens Freud behoren woorden in de droom tot de 'dingvoorstellingen', die zijn onderworpen aan het orimaire proces; daarentegen zijn 'woordvoorstellingen' onderworpen aan het secundaire proces, waarin het bewustzijn domineert.
Op dit punt had Jacques Lacan fundamentele kritiek. Taal ontwikkelt zich volgens Lacan immers volgens dezelfde regels van verschuiving (metonymie) en verdichting (metaforen). Niet het Ich staat centraal in dromen, maar de taal zelf. Of, zoals Van Buuren het (naar Lacan) uitdrukt: "Taal is volgens hem geen middel met behulp waarvan de mens zich als individu bevestigt, maar integendeel een anonieme structuur waaraan de mens zich ondergeschikt maakt vanaf het moment dat hij leert spreken."
Van Buuren besluit zijn essay met de opmerking dat dromen 'poëtisch' zijn. "De grondregels die Freud voor de droom opstelde," aldus Van Buuren, "zouden wat mij betreft ook dienst mogen doen als eisen die aan een goed gedicht moeten worden gesteld."
Na een uiteenzetting van wat die eisen zijn, signaleert Van Buuren dat Freud die parallel zelf niet legt. Terecht, wat mij betreft; als hij zich daar al toe geroepen zou hebben gevoeld, zijn dergelijke eisen aan poëzie alleen in de meest algemene termen houdbaar. De opmerking fungeert vooral als onderstreping van Van Buurens conclusie dat de droom "een drijfveer [is] die ons denken en handelen zo diepgaand beïnvloedt dat het bestaan kan worden opgevat als een stelsel fantasieën [...]."
Dat geldt dus voor alle gedachten en handelingen, het schrijven van gedichten incluis. Hooguit proberen dichters dit soort processen te expliciteren (zowel het proces zichtbaar maken, als het onder woorden te brengen: het Ich dat aan zichzelf probeert uit te leggen wat het über-Ich en het Es bedoelen).
Van Buuren noemt het bestaan als een stelsel fantasieën een 'duizelingwekkend perspectief' - en dat is het, omdat de concrete, bestaande wereld in deze context eveneens een 'fantasie' is. Alles is een fantasie. De vraag is alleen: van wie?
vrijdag 30 juni 2023
Notitie #462
Het verleden en de toekomst bestaan niet, aldus Jan Keij in zijn uitleg van de filosofie van Levinas (in relatie tot het boeddhisme) in Tijd als kwetsbaarheid in de filosofie van Levinas. Wat steeds bedoeld wordt, is dat je steeds alleen het heden kunt waarnemen; dat het heden uiteindelijk het enige is dat er is. En zelfs dat is de vraag, want het heden is, aldus ook Keij, op te vatten als een leegte die verleden en toekomst aan elkaar verbindt: 'verleden en toekomst zijn rechtstreeks aan elkaar geplakt'. Daarom beschouwt het boeddhisme het heden niet als een tijdsmodaliteit maar wordt het beschouwd als een 'tijdsloze tijd', een 'eeuwig present'.
Het niet bestaan, of het 'illusoire' van heden en toekomst lijkt me al te theoretisch. Dat zou betekenen dat wat we niet (direct) waarnemen, ook niet bestaat (of illusoir is). Transponeer je de gedachte naar 'plaats', zouden Nederland en Engeland niet bestaan als je op een bootje op de Noordzee zit. Dat is dus onzin. Geheugen en verbeelding worden hier ten onrechte gediskwalificeerd als manier om de werkelijkheid te ervaren.
maandag 19 juni 2023
Notitie #461
In haar Herinneringen aan Anne Frank beschrijft Miep Gies dat ze jarenlang heeft geweigerd het dagboek van Anne Frank te lezen. Toen ze het uiteindelijk toch deed, was ze daar erg gelukkig mee: Anne's stem rolde van de bladzijden af, vol leven, vol nieuwsgierigheid, met al haar stemmingen en gevoelens. Ze was niet langer dood, maar in mij tot leven gekomen..
Dat is mooi gezegd: in mij tot leven gekomen. Het is natuurlijk een open deur, dat iemand in de herinnering, of in het hart voortleeft, terwijl die iemand fysiek niet minder dood is. Het is dan ook in letterlijke zin geen 'leven', dat de stem van Anne Frank teweegbrengt, maar eerder een 'aanwezigheid'. Een aanwezigheid in andere mensen. Dat is overigens géén 'voortleven in de herinnering', want vrijwel alle lezers van het dagboek hebben Anne Frank nooit persoonlijk gekend. Het is een 'zijn' zonder lichaam, een 'zijn' dat alleen in andere 'zijnden' kan bestaan. Een stem.
Daarom slaat Annie Romein-Verschoor de plank mis, in de inleiding bij de eerste druk, als ze het dagboek 'on-literair' noemt, en: 'niet het werk van een groot schrijfster'. Ze bedoelt te zeggen dat het werk niet geposeerd is, niet geconstrueerd, waarna ze de directheid en onbevangenheid van het geschrevene roemt. Maar dat zijn bij uitstek literaire kwaliteiten, veel méér dan stillistische virtuositeit en/of het vermogen een verhaal te construeren.
Tenslotte noemt ze het ontroerende aan dit dagboek hoe die kleine dappere geranium daar heeft staan bloeien en bloeien achter de geblindeerde ramen van het achterhuis. Daar wil ik niets aan afdoen. Van mij had Romein-Verschoor wel wat meer het schandaal mogen benaderukken, dat die onschuldige, 'dappere geranium' op een verschrikkelijke manier heeft moeten omkomen. Die nadruk was in 1947 misschien niet zo nodig, anno 2023 mag de horror van de Holocaust wel wat minder subtiel onder de aandacht worden gebracht.