Momenteel werk ik aan een gedicht waarin ik een visioen beschrijf. Ik heb dat visioen niet zelf gehad, het gedicht is geïnspireerd op het schilderij Vision van Alphonse Osbert (zie hierboven), dat vorige week in Musée d’Orsay grote indruk op me maakte. Het gedicht wil niet vlotten, ik vermoed omdat ik het moeilijk vind zelf te geloven in een visioen dat ik niet heb gehad.
J. vindt dat ik me in notitie #122 te gemakkelijk aansluit bij de opmerking van Batailles vertaler, die zegt dat Bataille een beroep doet op de fantasie om het Kwaad tot gelding te kunnen laten komen. J. stelt dat de dingen in de verschillende realiteiten verschillende gedaantes kunnen aannemen. Wat - in het voorbeeld van Bataille - in de fantasie seksueel grensoverschrijdend gedrag is, kan in de fysieke realiteit in een andere gedaante tot uiting komen. De verschillende realiteiten bestaan naast elkaar en zijn gelijkwaardig.
Ik ben dat met hem eens. J.’s bezwaar gold o.a. mijn gebruik van het woord ‘beperkt’ (“als de mogelijkheid van het kwaad beperkt blijft tot de verbeelding”): dat is vooral een kwestie van onzorgvuldig formuleren. Ik bedoelde ‘beperkt’ als aanduiding van begrenzing, niet als waardeoordeel.
Symbolisten als Osbert en Lévy-Dhurmer gaven bewust gestalte aan droomachtige beelden, waarbij symbolen dienden als ‘poorten’ naar de niet-zintuiglijke realiteit. In eerste instantie sprak de vreemdheid van de schilderijen (van met name Lévy-Dhurmer, hierboven zijn 'Silence') me aan: de afgebeelde dingen zijn niet de dingen. In het licht van de mailwisseling met J. lijkt me dat het mysterie van deze schilderijen betekenisvol is. Betekenisvol voor alle vormen van realiteit.
Heeft Osbert het visioen dat hij schilderde zelf gehad? Heeft Lévy-Dhurmer de tekens die hij schilderde inderdaad gezien? Ik zou zeggen: nee, maar vooral: ja.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten