dinsdag 27 mei 2014

Notitie #112

De verhalende foto’s van Jeff Wall moeten het vooral hebben van de suggestie. In een enkel geval ligt het verhaal er te dik op (met name ‘Summer afternoons’ (2013) vind ik daardoor minder interessant). Maar in zijn beste foto’s is er de suggestie van een welhaast episch verhaal. Zoals in ‘Monologue’ (2013), waarbij de afgebeelde situatie (drie mannen in leren jassen aan de rand van een sportveld) voer is voor een eindeloze reeks mogelijke verhalen. Walls foto’s zijn reconstructies, die waarschijnlijk daardoor juist zulke sterke beelden opleveren, zulke pregnante verhalen.

Bijzonder zijn de foto’s waar de handeling duidelijk in wordt weergegeven, maar de reden van die handeling onduidelijk blijft. Een foto die niet in de huidige tentoonstelling in het Stedelijk Amsterdam hangt, maar die S. en ik vorige zomer in Barcelona zagen, toont twee mannen met geweren die in hoog tempo de bosjes inlopen. Waarom?

Intimiderend zijn met name de foto’s die tonen wat er niet is: foto’s waaruit iets is verdwenen (‘Search of premises’ (2009), waarin agenten een verlaten kamer doorzoeken, is daar een mooi voorbeeld van); en foto’s waarop een imaginaire handeling wordt uitgevoerd. ‘A man with a rifle’ (2000) toont bijvoorbeeld een man die een imaginair geweer op argeloze voorbijgangers richt; op 'War game’ (2007) speelt een groep jongens op een veldje een levensecht oorlogsspel - compleet met gijzelaars die op de grond liggen en door een grijnzende bewaker onder schot worden gehouden.

Daar maakt Wall de kracht van de suggestie voelbaar. Hij laat zien wat er, althans daar, niet is - maar wat niettemin sterker aanwezig is dan hetgeen we zien.

Jeff Wall, A man with a rifle

zondag 25 mei 2014

Notitie #111

Wachtend in de snackbar las ik een stukje van een column van Rob Hoogland in De Telegraaf. Het stukje ging over Alexander Pechtold, maar in een bijzinnetje verwerkte hij een sneer naar Willem Jan Otten. Ik citeer uit het hoofd: “Geen mens gelooft meer in God, op een paar excentriekelingen als onze laatste PC Hooftprijswinnaar na.”  De Contrabas linkte smalend naar Ottens dankwoord en noemde het “een tekst vol met in wijwater en miswijn gedrenkte zalvende woorden“.

Stuitend domme reacties, waar ik me in eerste instantie over opwond, maar die ik bij nader inzien eigenlijk wel mooi vind.  Juist in deze tekst drukt Otten de kern uit van wat hem drijft. Hij is daar zijn hele schrijvende leven al om bespot; het hoort bij het ritueel dat zijn dankwoord dit soort reacties uitlokt.

Ik was ontroerd toen Otten tijdens de uitreiking PC Hooftprijs, afgelopen donderdag, gedetailleerd schetste hoe hij als kind zijn moeder zag lezen en de beschrijving afrondde met de observatie: ‘ik herinner me dat ik wilde zijn wat ze las’.

Daar vindt een geboorte plaats. Niet zozeer de geboorte van Willem Jan Otten als mens of als schrijver (al is het wel degelijk veelzeggend dat juist zijn moeder de gedachte opwekt); het is in de eerste plaats de geboorte van die drijfveer, d.i. een allesoverheersend verlangen - en de geboorte van de hele magische wereld die daarmee samenhangt. De geboorte van het verlangen, de wil, niet alleen om taal te worden, maar om te zijn, te worden gezien, om iemand te raken. Het is de omarming van het alomvattende, het volledige leven.