zondag 17 april 2016

Notities #221-223

221) Toen ik (op 11 oktober 2015) Vattimo citeerde, realiseerde ik me niet dat hij daarmee verwees naar Nietzsche. Kunst is in het denken van Nietzsche in de kern immoreel. In zijn boek over Nietzsche verwoordt Safranski het kernachtig: “Wie het welzijn van het grootst mogelijke aantal op het oog heeft, denkt moreel; wie het culmineren in geslaagde figuren, de extatische hoogtepunten als de zin van de cultuur opvat, denkt esthetisch. Nietzsche kiest voor de esthetische denkwijze.” Hij deed dit volgens Safranski overigens met het nodige plichtsbesef ten opzichte van de ‘arme massa’: kunst bestaat ten koste van hen.

Het standpunt van Nietzsche (voor het eerst geformuleerd in 1872) lijkt me gedateerd, omdat het uitgaat van een elitair type kunst, gemaakt door een elitair type kunstenaar. De gedachte gaat bovendien uit van de opvatting dat kunst een vorm van luxe is, wat ik niet geloof. En ik denk dat de esthetiek van kunst in hoge mate een morele (opvoedkundige, meningvormende) waarde heeft. Dit alles neemt niet weg dat de moraliteit van kunst een andere is dan de maatschappelijke moraal. Precies dat lijkt me ook in het belang van het ‘welzijn van het grootst mogelijke aantal’. De tegenstelling ‘moraal-esthetiek’ lijkt me kortom een schijntegenstelling.

Ik vatte de term ‘esthetiek’ in het citaat van Vattimo op als ‘het hogere’, kunst (esthetiek) als middel om tot het leven (het goddelijke) te komen. Dat is iets anders dan wat Nietzsche bedoelde, al is geloof ik niet een van beide standpunten ‘onjuist’.

222) De vier televisiefilms van Cagney and Lacey, die halverwege jaren negentig als een soort epiloog op de serie volgden (The Menopause Years) zijn teleurstellend, en dat is kennelijk precies de bedoeling. De verhaallijnen en verhoudingen tussen de verschillende karakters hebben zich in de tussenliggende jaren anders ontwikkeld dan gehoopt, en dan was te verwachten. Zodanig zelfs dat actrice Sharon Gless naar eigen zeggen in de war raakte: ‘I didn’t know who Christine Cagney was anymore’.

Het is een gewaagde insteek omdat het de ‘romantiek’ van de oorspronkelijke serie (o.a. de vriendschap tussen beide vrouwen) enigszins teniet doet, ook al omdat de ‘menopause’-afleveringen daar niet echt een alternatief voor bieden. Tegelijk is precies dat het mooie aan die afleveringen, omdat het (als de hele serie) een echte vriendschap laat zien, met hoogte- maar zeker ook dieptepunten.

223) Bij het lezen van de boeken van Agamben krijg ik voortdurend het idee dat de (westerse) cultuur zich steeds verder van haar basis af beweegt. Zijn uiteenzettingen aan de hand van o.a. etymologie en klassieke mythen impliceren dat de betekenissen algemeen bekend zijn geweest maar in de loop der eeuwen verloren zijn gegaan. De ontwikkeling van de cultuur is feitelijk haar degeneratie. Het impliceert ook dat we, als we de lijnen terug maar ver genoeg doortrekken, uiteindelijk bij de kern (van god, het mens-zijn) aankomen – ware het niet, dat die kern steeds leeg blijkt te zijn.

donderdag 14 april 2016

Citaat 14 april 2016

De liefde hoopt, omdat zij zich een voorstelling maakt en zij stelt zich iets voor omdat zij hoopt. Wat hoopt zij? In vervulling te gaan? Niet echt, want het is juist de hoop en de fantasie eigen om zich aan iets onvervulbaars te binden. Niet omdat zij dat object niet graag zouden willen bezitten, maar omdat hun verlangen door dat voorstellen en die hoop al voortdurend in vervulling is gegaan. Dat wij, in de woorden van de apostel, 'in de hoop zijn gered' (Romeinen 8,24) is daarom tegelijk wel en niet waar. Als het object van de hoop onvervulbaar is, dan hebben wij alleen op redding gehoopt omdat wij niet meer te redden zijn - want we zijn al gered. Net zoals de hoop uitstijgt boven haar vervulling, zo gaat zij ook de redding voorbij - met liefde.

- Giorgio Agamben (1942)
Uit: Avontuur (2015), vert. Willy Hemelrijk

zondag 3 april 2016

Notitie #220

Voor het punt dat Christiaan Weijts in de column ‘De islam, de paashaas en tietjes’ (NRC, 17 maart 2016) wil maken, kan hij niet te duidelijk partij kiezen voor een 'links' of 'rechts' standpunt. Dat zou hem onderdeel maken van het 'probleem' dat hij bespreekt. Hij neemt daarom geen expliciet standpunt in, behalve dan het pleidooi voor 'spontaniteit' en 'vrolijke creativiteit'.

Ik snap die noodzaak, en ook dat het niet aan de columnist is om genuanceerd te zijn. Toch is dat problematisch. Het gevolg is namelijk dat Weijts zaken op één hoop gooit die niet op dezelfde hoop horen. Dus bijvoorbeeld het (bewust) verkeerd lezen van de Hema-folder door rechts-populisten en het tellen van het aantal recensies over vrouwelijke auteurs door de Lezeres des Vaderlands.

In bijvoorbeeld de discussies rond seksisme en racisme richt hij zich tegen de standpunten die in deze discussies worden ingenomen - niet om de standpunten zelf, maar, als ik het goed begrijp, om hun onverdraagzaamheid, hun 'truttigheid'. Zijn pleidooi voor 'vrolijke creativiteit' mondt uit in een verdediging van politieke incorrectheid.

Dat kan, als de analyse voldoende scherp is en het punt van de column de moeite waard. Geen van beide is het geval.

Hij signaleert in de column een symptoom ('vertrutting', uit angst voor een digitale lynchpartij) maar niet het fenomeen zelf (het schuiven van de machtsverhoudingen waardoor stereotypen ter discussie worden gesteld; dat proces valt samen met een verruwing van de omgangsvormen). Zijn betoog voor 'spontaniteit' en 'vrolijke creativiteit' lijkt me vooral een literair betoog. In de maatschappelijke discussies is er geen gebrek aan spontaniteit en vrije expressie, integendeel.

De kracht van taal is dat zij werkelijkheid maakt of vernietigt. Een betoog voor een vrije en speelse omgang met taal is sympathiek, maar in de context van de besproken onderwerpen niet juist.