zondag 30 juni 2013

Notities #70-72

70) De mix tussen klassieke beelden en moderne thematiek heeft bij kunstenares Femmy Otten een bijzonder direct effect. Als het niet zo speels was, zou het agressief zijn.

71) De letterlijke weergave van nieuwsberichten, zoals Kenneth Goldsmith doet in Seven deaths and disasters laat de fictie van de nieuwsfeiten zien. Ik heb tot nu alleen nog het gedeelte over John Lennon gelezen, daarbij valt op hoe de diverse verslaggevers al op de fatale avond in bijna dezelfde bewoordingen vrijwel dezelfde bijzonderheden beschrijven (zo merkt bijna iedereen bijvoorbeeld op dat de titel van Lennons laatste single ‘Just Like Starting Over’ ironisch is). Dat betekent dus dat de verslaggevers elkaar napraten. En dat betekent weer dat de gebeurtenissen al direct mythe zijn geworden.

72) Op haar nieuwe cd Once I was an Eagle zingt Laura Marling veel over de duivel - voor zover ik nu kan beoordelen sluit deze duivel naadloos aan bij de traditie. De duivel is niet de verpersoonlijking van het kwaad, hij heeft vaak ook iets koddigs, heb ik het idee - zo zet C.S. Lewis hem ook in, in zijn The Screwtape Letters, en Goethe in zijn Faust -; de duivel blijft een instrument van God. Dat heeft iets geruststellends: het kwaad is niet ongebreideld. Het echte 'kwaad' weet niet dat het dat is. Ofwel het denkt dat het het 'goede' is, of het 'goede' is geheel afwezig.

maandag 24 juni 2013

Notitie #69

Dikwijls zou ik in een bewonderaar met geweld een vriend willen zien, alleen om mijn ijdelheid te bevredigen en mijn schrijverseer de vernedering der stupide adoratie te besparen; maar het gelukt mij steeds minder, omdat het genoegen van het acteren voor een publiek mij steeds meer gaat ontbreken. En daar ik niettemin het genoegen van het publiceren niet verloren heb, blijft mij geen andere conclusie over dan deze: ik publiceer voor vrienden, die argumenten en nuances delen, ik zoek mijn publiek overal en nergens… ik zoek misschien het zonderlingste publiek, dat denkbaar is, omdat ik mij de mogelijkheid van het vinden niet eens kan voorstellen. Want al zoekend verlies ik meer vrienden dan ik er vind; maar al verliezend geloof ik steeds overtuigder in de waarde der vriendschap en derhalve ook in die van haar noodzakelijk complement, de vijandschap.

- Menno ter Braak (1902-1940)
Uit: Politicus zonder partij (1933)

Verbazingwekkend hoe zwart-wit een lenig denker als Menno ter Braak af en toe kon formuleren. Bovenstaand fragment is, lijkt me, een kernfragment uit het werk van Ter Braak, zelfs van heel Forum. Daarom is het merkwaardig dat hij de ‘waarde der vriendschap’ niet verder toelicht. Het denken in vriend of vijand hoort bij Ter Braaks geloof in de polemiek; ik betoogde hier al dat hij daar aan het eind van zijn leven op terug is gekomen. Het is intens jammer dat hij die gedachtegang verder niet meer heeft uitgewerkt en uitgedragen.

Ik ben het in zoverre met Ter Braak eens, dat ook ik vind dat het contact tussen de schrijver en zijn lezer dikwijls een heel persoonlijk contact is. Dat vijandschap het noodzakelijk complement is van vriendschap klinkt in theorie aannemelijk. Maar hoe werkt dat in de praktijk? Het is hetzelfde als ‘het kwaad’ als het complement van ‘het goede’: het zijn allebei ficties.

Het gedachtegoed van Forum is in de decennia die erop volgden nogal karikaturaal, om niet te zeggen: geperverteerd in de praktijk gebracht. Een fragment als bovenstaand maakt duidelijk dat Ter Braak daar zelf ook aanleiding toe gaf - en daarmee is zijn invloed op de naoorlogse literatuur soms ook een beetje twijfelachtig te noemen.

zaterdag 8 juni 2013

Notitie #68

In het ‘Besluit’ van zijn indrukwekkende studie Vier ongemakkelijke filosofen komt Ger Groot in dezelfde spagaat terecht als waar ik in terecht kwam tijdens het bestuderen van Aleister Crowley ('The Beast 666') en Georges Bataille (‘de filosoof van het kwaad’).

Het ongemak bestaat eruit dat de betreffende filosofieën taboedoorbrekend zijn, maar dat ze geen praktische uitwerking kunnen hebben omdat je dan te maken krijgt met allerlei vormen van (seksueel) geweld. Tegelijk is geweld als gedachte-experiment tandeloos:

“Vooral bij [Derrida] is het geweld wijsgerig geworden: een attribuut van het denken dat, hoe ontregelend het daarbinnen ook mag zijn, de ruimte van de ratio niet meer verlaat. Het is getemd, omdat het een gedachtenprobleem is geworden […]. “(Vier ongemakkelijke filosofen, p. 505).

Groot concludeert dat het de rol van de filosofie is deze duistere kant van de mens aan te wijzen:

“In het verborgene huist het niet-opbiechtbare, dat we zelfs in de beslotenheid van het zelfonderzoek slechts met schaamte onder ogen zien. Toch vormt het […] een ‘graniet van geestelijk fatum’ waarvan we moeten erkennen: ‘dat ben ik’ […].” (p. 510)

Wie het denken aanvaardt als het domein waarin alles kan, aanvaardt ook de mogelijkheid dat dit denken gevolgen heeft voor de fysieke realiteit. Het is dus net zo goed een probleem dat het denken het denken blijft, en zich dus niet voortzet in de realiteit, als dat het een probleem is dat het denken zich kan voortzetten in de realiteit.

(Overigens, het geweld van bijvoorbeeld Bataille werd, en wordt, in de praktijk zeer veel toegepast (zónder de theorie); het is dus misschien eerder een praktische werkelijkheid die wordt getheoretiseerd dan andersom.)

Groot begint zijn studie met de signalering dat Nietzsche zijn filosofie ontwikkelde door zich af te keren van het christendom, dat in zijn optiek ‘levensvijandig’ was omdat het zich richtte op de ziel en het hiernamaals. Nietzsche ontwikkelde een filosofie die is gericht op de fysieke realiteit en het nu. De ironie wil dat die filosofie kennelijk uitmondt in de dood.