Literatuur, schrijft Maarten van Buuren in Verschuivingen, verdichtingen, is vergelijkbaar met dromen. Hij schrijft dat naar aanleiding van zijn bespreking van Sigmund Freuds Die Traumdeutung.
Dromen zijn 'zwaar gehavende of sterk gecodeerde boodschappen', en daar zit de 'onbewuste boodschap' in verborgen. Van Buuren zegt dat niet expliciet, maar in de lijn van Freud zullen dat boodschappen aan het Ich zijn, van het Über-Ich enerzijds, en het Es anderzijds. Bij de vorming van dromen vindt er verschuiving en verdichting plaats - en worden gedachten en gevoelens (verlangens, angsten) aanschouwelijk gemaakt.
De verschuiving vindt plaats omdat bepaalde voorstellingen beladen zijn, in die droom wordt verschoven naar een minder beladen voorstelling: 'Stel dat je bang bent voor meneer X, dan kan die angst zich in de droom manifesteren doordat daarin een vriend van X voorkomt, of de auto van X."
De verdichting is daarentegen meer een soort concentratie, waarin de voorstelling een kruispunt vormt van associatieketens. Personen, bijvoorbeeld, zijn 'verzamelpersonen', de gedroomde persoon draagt de jas van X, heeft het kapsel van Y en gedraagt zich als Z.
De aanschouwelijkheid, tenslotte, is het resultaat van een symbolische behandeling van de voorstellingen. Als iets bijvoorbeeld 'overvloedig' is, kan dat zich in de droom uiten als overstroming.
Dat laatste roept de vraag op welke rol taal in dromen speelt. Volgens Freud behoren woorden in de droom tot de 'dingvoorstellingen', die zijn onderworpen aan het orimaire proces; daarentegen zijn 'woordvoorstellingen' onderworpen aan het secundaire proces, waarin het bewustzijn domineert.
Op dit punt had Jacques Lacan fundamentele kritiek. Taal ontwikkelt zich volgens Lacan immers volgens dezelfde regels van verschuiving (metonymie) en verdichting (metaforen). Niet het Ich staat centraal in dromen, maar de taal zelf. Of, zoals Van Buuren het (naar Lacan) uitdrukt: "Taal is volgens hem geen middel met behulp waarvan de mens zich als individu bevestigt, maar integendeel een anonieme structuur waaraan de mens zich ondergeschikt maakt vanaf het moment dat hij leert spreken."
Van Buuren besluit zijn essay met de opmerking dat dromen 'poëtisch' zijn. "De grondregels die Freud voor de droom opstelde," aldus Van Buuren, "zouden wat mij betreft ook dienst mogen doen als eisen die aan een goed gedicht moeten worden gesteld."
Na een uiteenzetting van wat die eisen zijn, signaleert Van Buuren dat Freud die parallel zelf niet legt. Terecht, wat mij betreft; als hij zich daar al toe geroepen zou hebben gevoeld, zijn dergelijke eisen aan poëzie alleen in de meest algemene termen houdbaar. De opmerking fungeert vooral als onderstreping van Van Buurens conclusie dat de droom "een drijfveer [is] die ons denken en handelen zo diepgaand beïnvloedt dat het bestaan kan worden opgevat als een stelsel fantasieën [...]."
Dat geldt dus voor alle gedachten en handelingen, het schrijven van gedichten incluis. Hooguit proberen dichters dit soort processen te expliciteren (zowel het proces zichtbaar maken, als het onder woorden te brengen: het Ich dat aan zichzelf probeert uit te leggen wat het über-Ich en het Es bedoelen).
Van Buuren noemt het bestaan als een stelsel fantasieën een 'duizelingwekkend perspectief' - en dat is het, omdat de concrete, bestaande wereld in deze context eveneens een 'fantasie' is. Alles is een fantasie. De vraag is alleen: van wie?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten