151) In Extaze 2014-3
publiceert Arnold Heumakers het essay ‘Oorlogsmystiek’. Kern van zijn betoog is
dat sinds oorlog niet meer ‘heroïsch’ is, zij als ‘onmenselijk’ wordt ervaren. De
Eerste Wereldoorlog is daar het vroegste voorbeeld van. Oorlog kreeg daarmee,
aldus Heumakers, ‘voor sommigen sacrale
trekken’.
Naast het ‘onmenselijke’ van oorlog voert hij voor dit
sacrale element aan dat oorlog het ‘Ganz Andere’ vertegenwoordigt. Hij voert
ook een sociologisch argument aan: de hedendaagse oorlog heeft dezelfde
maatschappelijke rol als in primitieve samenlevingen het feest. Deze bewering
doet hij in navolging van Roger Caillois: net als een
feest is een oorlog een tijd van uitersten, van verspilling, roes en extase, en
ook de markering van een breuk in de tijd. ‘Oorlog betekent ook altijd
wedergeboorte’, aldus Heumakers.
Oorlog dus als een goddelijke, want niet menselijke kracht, zoals
in de primitieve tijd onweer goddelijk was: een ontzagwekkend geweld dat zich
lijkt te richten, maar een voor mensen onkenbare bedoeling heeft.
152) Lucebert, aldus Jaap Goedegebuure in zijn essay ‘Door
onze verzen waait de heilige geest’ (in hetzelfde nummer van Extaze), beschouwde zijn dichterschap
als ‘goddelijk’. Zijn houding t.o.v. zijn ‘profetische pose’ was volgens
Goedegebuure ambivalent, want vermengd met een zekere zelfironie: ‘Zijn
tweeslachtigheid kan begrepen worden uit de dadaïstische eenheid der
tegendelen: afbraak in dienst van opbouw. Maar niet alleen het
twintigste-eeuwse dadaïsme is hier referentiepunt, maar ook het traditionele
type van mysticus, aan wie twijfel en zelfverachting ook, of zelfs juist, na
het ervaren van de extase eigen zijn.’
Wat is dat profetische, als het een pose is? Ik vraag me af of
‘pose’ wel de juiste term is; ik zou zeggen van niet - anders zouden de twijfel
en zelfverachting niet nodig zijn geweest. Het is eerder een concentratie, een
toestand.
Luceberts taal is in de visie van Goedegebuure (en het lijkt
me dat hij daarin gelijk heeft) een voortzetting van Van Ostaijen, die in de
bepalende fase van zijn dichterschap een ‘kubistische’ taal hanteerde, waarin
de veelvoudigheid van de taal tot in het uiterste werd opgerekt – tot
(provocerende en mystificerende) klank- en nonsensgedichten aan toe.
Het lijkt me dat Lucebert (en in mindere mate Van Ostaijen) op
deze manier de taal eveneens ‘ontmenselijkte’ en daarmee ‘vergoddelijkte’.
153) R.E.M. refereert in ‘Sing for the Submarine’, een
liedje van hun cd Accelerate dat ik
altijd nogal vreemd heb gevonden, aan het goddelijke van het machinale. De
tekst heeft hetzelfde ‘onzin’-gehalte, hoewel wat meer droomachtig, en hoewel het
een beetje wordt ontsierd door de vele referenties aan eerdere liedjes van
R.E.M. Maar met het refrein, en de lading die in de titel al kernachtig wordt
gevat, stelt zanger Michael Stipe zich nadrukkelijk op als profeet van de
machinale God.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten