vrijdag 13 februari 2015

Notities #151-153

151) In Extaze 2014-3 publiceert Arnold Heumakers het essay ‘Oorlogsmystiek’. Kern van zijn betoog is dat sinds oorlog niet meer ‘heroïsch’ is, zij als ‘onmenselijk’ wordt ervaren. De Eerste Wereldoorlog is daar het vroegste voorbeeld van. Oorlog kreeg daarmee, aldus Heumakers, ‘voor sommigen sacrale trekken’. 

Naast het ‘onmenselijke’ van oorlog voert hij voor dit sacrale element aan dat oorlog het ‘Ganz Andere’ vertegenwoordigt. Hij voert ook een sociologisch argument aan: de hedendaagse oorlog heeft dezelfde maatschappelijke rol als in primitieve samenlevingen het feest. Deze bewering doet hij in navolging van Roger Caillois: net als een feest is een oorlog een tijd van uitersten, van verspilling, roes en extase, en ook de markering van een breuk in de tijd. ‘Oorlog betekent ook altijd wedergeboorte’, aldus Heumakers.

Oorlog dus als een goddelijke, want niet menselijke kracht, zoals in de primitieve tijd onweer goddelijk was: een ontzagwekkend geweld dat zich lijkt te richten, maar een voor mensen onkenbare bedoeling heeft.

152) Lucebert, aldus Jaap Goedegebuure in zijn essay ‘Door onze verzen waait de heilige geest’ (in hetzelfde nummer van Extaze), beschouwde zijn dichterschap als ‘goddelijk’. Zijn houding t.o.v. zijn ‘profetische pose’ was volgens Goedegebuure ambivalent, want vermengd met een zekere zelfironie: ‘Zijn tweeslachtigheid kan begrepen worden uit de dadaïstische eenheid der tegendelen: afbraak in dienst van opbouw. Maar niet alleen het twintigste-eeuwse dadaïsme is hier referentiepunt, maar ook het traditionele type van mysticus, aan wie twijfel en zelfverachting ook, of zelfs juist, na het ervaren van de extase eigen zijn.’

Wat is dat profetische, als het een pose is? Ik vraag me af of ‘pose’ wel de juiste term is; ik zou zeggen van niet - anders zouden de twijfel en zelfverachting niet nodig zijn geweest. Het is eerder een concentratie, een toestand.

Luceberts taal is in de visie van Goedegebuure (en het lijkt me dat hij daarin gelijk heeft) een voortzetting van Van Ostaijen, die in de bepalende fase van zijn dichterschap een ‘kubistische’ taal hanteerde, waarin de veelvoudigheid van de taal tot in het uiterste werd opgerekt – tot (provocerende en mystificerende) klank- en nonsensgedichten aan toe.

Het lijkt me dat Lucebert (en in mindere mate Van Ostaijen) op deze manier de taal eveneens ‘ontmenselijkte’ en daarmee ‘vergoddelijkte’.

153) R.E.M. refereert in ‘Sing for the Submarine’, een liedje van hun cd Accelerate dat ik altijd nogal vreemd heb gevonden, aan het goddelijke van het machinale. De tekst heeft hetzelfde ‘onzin’-gehalte, hoewel wat meer droomachtig, en hoewel het een beetje wordt ontsierd door de vele referenties aan eerdere liedjes van R.E.M. Maar met het refrein, en de lading die in de titel al kernachtig wordt gevat, stelt zanger Michael Stipe zich nadrukkelijk op als profeet van de machinale God.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten