It is awfully easy to be hard-boiled about everything in the daytime, but at night it is another thing.
- Ernest Hemingway (1899-1961)
Uit: The sun also rises (1926)
zondag 20 mei 2012
vrijdag 18 mei 2012
Notities #20-21
20) Conor Oberst noemde zijn 'soloband' de Mystic Valley Band, naar de vallei waar de band de eerste plaat opnam. Een mystieke plek, volgens Oberst. Maar zijn muziek is al sinds in ieder geval Cassadaga (2007) van zijn 'echte' band Bright Eyes nadrukkelijk mystiek. Enerzijds vanwege de thematiek ('I went to Cassadaga to commune with the dead'), anderzijds ook vanwege de geluiden. Op Cassadaga wordt een onaards effect bereikt door de percussie, de koortjes, de violen; op Conor Oberst (2008) en The people's key (2011) zijn het volgens mij vooral de echo's en de geluidseffecten die daarvoor zorgen. Oberst zoekt op deze platen naar manieren om 'onaards' te klinken. En het lukt.
21) A Coney Island of the Mind van Lawrence Ferlinghetti is jazz: in de klank, het ritme, en ook in mentaliteit. Het laat ook mooi zien hoe arbitrair het adagum 'show don't tell' is. Een prachtige regel als 'without any particular expression / except a certain awful look / of terrible depression' zou bij een al te strikte hantering van het adagium niet door de ballotage komen.
21) A Coney Island of the Mind van Lawrence Ferlinghetti is jazz: in de klank, het ritme, en ook in mentaliteit. Het laat ook mooi zien hoe arbitrair het adagum 'show don't tell' is. Een prachtige regel als 'without any particular expression / except a certain awful look / of terrible depression' zou bij een al te strikte hantering van het adagium niet door de ballotage komen.
Notitie #19
Een regel die ik gisteren tijdens mijn werk noteerde: 'Als de plantjes doodgaan zie je nog steeds de mooie gevel'. Op zichzelf geen opzienbarende regel, dat realiseerde ik me al toen ik hem noteerde. Maar, dacht ik, misschien werkt hij wel als ik hem in de juiste context plaats. Een flauwe gedachte, bedacht ik me toen. Je kunt elke taaluiting vervreemdend maken door hem in een andere context te plaatsen. En zeker reclametaal (zoals de hierboven genoteerde regel) heeft de eigenschap de kleur van de omgeving aan te nemen, omdat het doorgaans holle taal is.
Het is een veelgebruikte techniek, dat in een vervreemdende context plaatsen van een dagelijkse taaluiting. Een dichter bereikt er een effect mee omdat de lezer de uiting herkent uit zijn eigen dagelijkse leven. Door de vervreemdende context krijgt de uiting een andere lading en een vaardig dichter weet die lading te sturen. Clichés lenen zich hier het best voor, of de typische langs-de-neus-weg-zinnetjes.
Er moet een noodzaak zijn om een bepaalde techniek toe te passen. Alfred Schaffer, bijvoorbeeld, paste het hierboven beschrevene heel knap toe in Geen hand voor ogen. In veel bundels die daarna zijn uitgebracht, van Schaffer zelf, maar ook van dichters als Arnoud van Adrichem, zie je het ook. Ik vond het in Schaffers Kooi een beetje uitgewerkt (want een herhaling van zetten), en in Van Adrichems Een veelvoud ervan zelfs helemaal niet werken (want te nadrukkelijk betogend).
Het wordt nogal een gimmick, en in die zin afgezaagd. Tegelijk is het natuurlijk ook gewoon een vormkwestie en komt het dus heel eenvoudig neer op de vraag in hoeverre een dichter zich thuisvoelt in zijn vorm.
Het is een veelgebruikte techniek, dat in een vervreemdende context plaatsen van een dagelijkse taaluiting. Een dichter bereikt er een effect mee omdat de lezer de uiting herkent uit zijn eigen dagelijkse leven. Door de vervreemdende context krijgt de uiting een andere lading en een vaardig dichter weet die lading te sturen. Clichés lenen zich hier het best voor, of de typische langs-de-neus-weg-zinnetjes.
Er moet een noodzaak zijn om een bepaalde techniek toe te passen. Alfred Schaffer, bijvoorbeeld, paste het hierboven beschrevene heel knap toe in Geen hand voor ogen. In veel bundels die daarna zijn uitgebracht, van Schaffer zelf, maar ook van dichters als Arnoud van Adrichem, zie je het ook. Ik vond het in Schaffers Kooi een beetje uitgewerkt (want een herhaling van zetten), en in Van Adrichems Een veelvoud ervan zelfs helemaal niet werken (want te nadrukkelijk betogend).
Het wordt nogal een gimmick, en in die zin afgezaagd. Tegelijk is het natuurlijk ook gewoon een vormkwestie en komt het dus heel eenvoudig neer op de vraag in hoeverre een dichter zich thuisvoelt in zijn vorm.
dinsdag 15 mei 2012
Citaat 15 mei 2012
Rilke meende dat men alleen de liefde binnen het huwelijk levend kan houden door constant van elkaar te scheiden en weer terug te keren.
- Susan Sontag (1933-2004)
Uit: Herboren (2009), vert. Joris Vermeulem
- Susan Sontag (1933-2004)
Uit: Herboren (2009), vert. Joris Vermeulem
zondag 13 mei 2012
Notitie #18
Het zoeken is naar een taal die kraakhelder is en toch raadselachtig - omdat die taal precies is, zo precies mogelijk. Een muzikale spreektaal. Een taal die vertrouwd is en toch nieuw. Een taal die de apocalyps vermoedt in een sok op de vloer. De taal van, bijvoorbeeld, A Coney Island of the mind van Ferlinghetti. Ik noem deze titel met zoveel nadruk omdat het voor mij een belangrijke bundel begint te worden. Kom ik op terug.
zondag 6 mei 2012
Notitie #17
In een artikel dat ik deze week heb geredigeerd wordt de stelling ingenomen dat een dichter in dit politiek tijdsgewricht een morele verplichting heeft zijn stem te laten horen. Ik geloof dat poëzie van nature geëngageerd is, ook als er geen stelling in wordt genomen tegen populisme, islamofobie, discriminatie, het huidige asielbeleid, etc. Het is van essentieel belang dat deze stellingen worden ingenomen maar de poëzie lijkt me daar in de hedendaagse, westerse maatschappij niet het meest geschikte medium voor. Het publiek is simpelweg te klein.
Wel kan ik me een poëzie voorstellen die de systematiek van politiek onderzoekt: welke maatschappelijke en psychologische factoren bestendigen de macht en hoe, en met welk doel, wordt deze macht ingezet?
woensdag 2 mei 2012
Notitie #16
Vervelend hoe Erik Spinoy in zijn Gedichtendagessay As/zteken eerst duidelijk maakt wat hij niet bedoelt om daar vervolgens hetgeen hij wel bedoelt tegen af te kunnen zetten. Als hij eerst betoogt waarom de poëzie op den duur zal verdwijnen en daarna aantoont waarom er altijd poëzie zal zijn, heeft hij het over twee verschillende zaken, denk ik (namelijk poëzie als literair genre en de behoefte van de mens aan het poëtisch denken). Maar uiteindelijk is het een betoog geworden waar ik niet zo heel veel tegenin heb te brengen. Interessant is vooral de lijfelijkheid in Spinoys poëzieopvatting: Door tekens zijn onze lichamen gemerkt en ingelijfd. [...] Als een Moby Dick de op hem afgevuurde harpoenen dragen wij de littekens van het traject dat elk van ons [...] heeft gevolgd, met alle neurose en fetisjisme waar ons dat, uit zelfbescherming, toe geleid heeft.
Abonneren op:
Posts (Atom)