maandag 19 maart 2012

Notitie #3

Als 'eenvoudig, de duinen, eenvoudig' van Chr. J. van Geel een gedicht is, waarom dan niet 'God' van Nico Dijkshoorn ('ik/ geloof/ dat/ god/ een/ bedorven/ rauwe tonijn/ is/ een/ van/ ons/ tweeën/ zit er/ dus/ naast')?

Ik zou het niet weten.

Gerrit Komrij schrijft naar aanleiding van dit gedicht van Nico Dijkshoorn in zijn poëziekalender: Zijn poëzie heeft niets met poëzie te maken, beweren sommige dichters. Het ligt er maar aan hoezeer je de definitie van poëzie inperkt, hoe benauwd je je eigen poëtische achtertuintje houdt. Komrij heeft het in zijn kalender vaker over niet bij name genoemde 'sommige dichters' en ik heb de indruk dat het hier om een stelletje stromannen gaat, een stelletje stromannen bovendien dat oneigenlijke motieven in de schoenen krijgt geschoven - zoals die dichters in hetzelfde stukje, die iets tegen luchtigheid in de poëzie hebben: maar bij navraag blijkt dat vooral jaloezie.

- Zeg, dichter, hoe zit dat? Jij hebt iets tegen luchtigheid in de poëzie?
- Ja. Ik heb heel erg iets tegen luchtigheid in de poëzie. Maar eigenlijk ben ik vooral jaloers hoor.
- Aha!

Komrij omschrijft de poëzie van Dijkshoorn als volgt: een oneliner, een nadenkertje, een paradox die in stukken geknipt is en vervolgens woord voor woord onder elkaar gezet. Ik heb er geen problemen mee als dat poëzie wordt genoemd. Maar waarom die oneliners etc. in stukken knippen en de woorden onder elkaar zetten? Is dat om het op poëzie ('Poëzie') te laten lijken? Of om poëzie ('Poëzie') te ironiseren? Als a: waar is dat voor nodig? Als b: waar is dat voor nodig?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten