Deze dagen lees ik Delphine Lecomptes Blinde gedichten. Absurde beelden, tragikomische humor, scherpe formuleringen. Het heeft alle kenmerken van wat ik goede poëzie vind en toch ben ik niet erg enthousiast. Telkens bekruipt me een irritatie bij het lezen van de bundel, en dat punt wordt steeds sneller bereikt naarmate ik de bundel vaker opensla.
Misschien is het de veelheid? Het is inderdaad een erg dikke bundel en het effect daarvan is dat je went aan de absurditeit, het absurde wordt gewoon. Maar dat lijkt me geen reden voor irritatie - integendeel, ik denk dat dat juist een kwaliteit van de bundel is. Lecompte bouwt een wereld in deze gedichten, of tenminste een wereldbeeld.
Ik ben er nog niet zeker van, maar ik vermoed dat het behaagzieke van Lecomptes poëzie me steeds meer tegen gaat staan. In haar gedichten (en ook in interviews) profileert ze zich als een beetje een vreemde dame, een prettig gestoorde dichter met een aparte kijk op het leven. Dat kan authentiek zijn - en ik denk ook wel dat Lecompte dat is. Maar ik denk ook dat ze zich daar iets teveel van bewust is geworden.
Het motto van de bundel is in dit opzicht veelzeggend. Lecompte draagt de bundel in barokke bewoordingen op aan haar moeder, 'met de Bijbelse voornaam en de onpoëtische achternaam, mijn bruisende, briesende moeder, die vreselijk veel van mij verdraagt. Mama, ik zie je graag. De slotzin wekt de indruk dat de auteur zich primair tot haar moeder richt. Maar de uitgebreide omschrijving van de naam van de moeder, zonder de naam te noemen, geeft juist aan dat de tekst vooral ook voor de lezer is bedoeld. De opdracht zal wel oprecht zijn, maar Lecompte schetst er vooral een beeld van zichzelf mee. Het imago lijkt belangrijker te worden dan de inhoud. Of - is het juist haar imago dat me in de weg is gaan staan bij het lezen van de bundel?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten