7) Het achterwege laten van hoofdletters in gedichten heeft een duidelijke functie: het maakt een gedicht 'vloeiender', de regels lopen door waar anders de hoofdletters een drempel opwerpen. Maar zo wordt het door dichters die geen hoofdletters gebruiken eigenlijk maar zelden gebruikt.
8) In NRC Handelsblad een mooi stuk over het fotoboek van Jacqueline Hassink, The Table of Power 2, vol foto's van vergadertafels van multinationals. Compleet met omzetcijfers etc. van die multinationals. Het moet toch mogelijk zijn iets dergelijks in poëzie te doen.
9) En afgelopen donderdag in NRC Handelsblad een artikel van Hans den Hartog Jager over de tentoonstelling 'Cindy Sherman' in het MoMA in New York. De kunstenares die zichzelf als model gebruikt en in de loop van haar carriere is uitgegroeid tot een Elcerlyc.
zaterdag 24 maart 2012
woensdag 21 maart 2012
Notities #4-6
4) In mijn cd-speler deze week: Mazzy Star, She Hangs Brightly. Neem een tekst als die van 'Be my angel'. Het hangt van clichés aan elkaar, je zou het bijna een gemakzuchtige tekst noemen. Maar op de een of andere onverklaarbare manier is de tekst precies goed. Dat is volgens mij omdat het een muzikale tekst is: de klank is de betekenis.
5) Ik draai Laura Marling ook veel deze week, met name A Creature I Don't Know. Haar teksten zijn duistere sprookjes, met engelen en duivels en trollen, in de beste volks- en folktraditie.
6) En ik lees De Elzenkoning van Michel Tournier, dat zonder dat er engelen en duivels en trollen in voorkomen (of toch?) een magisch boek is.
5) Ik draai Laura Marling ook veel deze week, met name A Creature I Don't Know. Haar teksten zijn duistere sprookjes, met engelen en duivels en trollen, in de beste volks- en folktraditie.
6) En ik lees De Elzenkoning van Michel Tournier, dat zonder dat er engelen en duivels en trollen in voorkomen (of toch?) een magisch boek is.
Labels:
duivel,
laura marling,
mazzy star,
michel tournier
maandag 19 maart 2012
Notitie #3
Als 'eenvoudig, de duinen, eenvoudig' van Chr. J. van Geel een gedicht is, waarom dan niet 'God' van Nico Dijkshoorn ('ik/ geloof/ dat/ god/ een/ bedorven/ rauwe tonijn/ is/ een/ van/ ons/ tweeën/ zit er/ dus/ naast')?
Ik zou het niet weten.
Gerrit Komrij schrijft naar aanleiding van dit gedicht van Nico Dijkshoorn in zijn poëziekalender: Zijn poëzie heeft niets met poëzie te maken, beweren sommige dichters. Het ligt er maar aan hoezeer je de definitie van poëzie inperkt, hoe benauwd je je eigen poëtische achtertuintje houdt. Komrij heeft het in zijn kalender vaker over niet bij name genoemde 'sommige dichters' en ik heb de indruk dat het hier om een stelletje stromannen gaat, een stelletje stromannen bovendien dat oneigenlijke motieven in de schoenen krijgt geschoven - zoals die dichters in hetzelfde stukje, die iets tegen luchtigheid in de poëzie hebben: maar bij navraag blijkt dat vooral jaloezie.
- Zeg, dichter, hoe zit dat? Jij hebt iets tegen luchtigheid in de poëzie?
- Ja. Ik heb heel erg iets tegen luchtigheid in de poëzie. Maar eigenlijk ben ik vooral jaloers hoor.
- Aha!
Komrij omschrijft de poëzie van Dijkshoorn als volgt: een oneliner, een nadenkertje, een paradox die in stukken geknipt is en vervolgens woord voor woord onder elkaar gezet. Ik heb er geen problemen mee als dat poëzie wordt genoemd. Maar waarom die oneliners etc. in stukken knippen en de woorden onder elkaar zetten? Is dat om het op poëzie ('Poëzie') te laten lijken? Of om poëzie ('Poëzie') te ironiseren? Als a: waar is dat voor nodig? Als b: waar is dat voor nodig?
Ik zou het niet weten.
Gerrit Komrij schrijft naar aanleiding van dit gedicht van Nico Dijkshoorn in zijn poëziekalender: Zijn poëzie heeft niets met poëzie te maken, beweren sommige dichters. Het ligt er maar aan hoezeer je de definitie van poëzie inperkt, hoe benauwd je je eigen poëtische achtertuintje houdt. Komrij heeft het in zijn kalender vaker over niet bij name genoemde 'sommige dichters' en ik heb de indruk dat het hier om een stelletje stromannen gaat, een stelletje stromannen bovendien dat oneigenlijke motieven in de schoenen krijgt geschoven - zoals die dichters in hetzelfde stukje, die iets tegen luchtigheid in de poëzie hebben: maar bij navraag blijkt dat vooral jaloezie.
- Zeg, dichter, hoe zit dat? Jij hebt iets tegen luchtigheid in de poëzie?
- Ja. Ik heb heel erg iets tegen luchtigheid in de poëzie. Maar eigenlijk ben ik vooral jaloers hoor.
- Aha!
Komrij omschrijft de poëzie van Dijkshoorn als volgt: een oneliner, een nadenkertje, een paradox die in stukken geknipt is en vervolgens woord voor woord onder elkaar gezet. Ik heb er geen problemen mee als dat poëzie wordt genoemd. Maar waarom die oneliners etc. in stukken knippen en de woorden onder elkaar zetten? Is dat om het op poëzie ('Poëzie') te laten lijken? Of om poëzie ('Poëzie') te ironiseren? Als a: waar is dat voor nodig? Als b: waar is dat voor nodig?
vrijdag 16 maart 2012
Notitie #2
Deze dagen lees ik Delphine Lecomptes Blinde gedichten. Absurde beelden, tragikomische humor, scherpe formuleringen. Het heeft alle kenmerken van wat ik goede poëzie vind en toch ben ik niet erg enthousiast. Telkens bekruipt me een irritatie bij het lezen van de bundel, en dat punt wordt steeds sneller bereikt naarmate ik de bundel vaker opensla.
Misschien is het de veelheid? Het is inderdaad een erg dikke bundel en het effect daarvan is dat je went aan de absurditeit, het absurde wordt gewoon. Maar dat lijkt me geen reden voor irritatie - integendeel, ik denk dat dat juist een kwaliteit van de bundel is. Lecompte bouwt een wereld in deze gedichten, of tenminste een wereldbeeld.
Ik ben er nog niet zeker van, maar ik vermoed dat het behaagzieke van Lecomptes poëzie me steeds meer tegen gaat staan. In haar gedichten (en ook in interviews) profileert ze zich als een beetje een vreemde dame, een prettig gestoorde dichter met een aparte kijk op het leven. Dat kan authentiek zijn - en ik denk ook wel dat Lecompte dat is. Maar ik denk ook dat ze zich daar iets teveel van bewust is geworden.
Het motto van de bundel is in dit opzicht veelzeggend. Lecompte draagt de bundel in barokke bewoordingen op aan haar moeder, 'met de Bijbelse voornaam en de onpoëtische achternaam, mijn bruisende, briesende moeder, die vreselijk veel van mij verdraagt. Mama, ik zie je graag. De slotzin wekt de indruk dat de auteur zich primair tot haar moeder richt. Maar de uitgebreide omschrijving van de naam van de moeder, zonder de naam te noemen, geeft juist aan dat de tekst vooral ook voor de lezer is bedoeld. De opdracht zal wel oprecht zijn, maar Lecompte schetst er vooral een beeld van zichzelf mee. Het imago lijkt belangrijker te worden dan de inhoud. Of - is het juist haar imago dat me in de weg is gaan staan bij het lezen van de bundel?
Misschien is het de veelheid? Het is inderdaad een erg dikke bundel en het effect daarvan is dat je went aan de absurditeit, het absurde wordt gewoon. Maar dat lijkt me geen reden voor irritatie - integendeel, ik denk dat dat juist een kwaliteit van de bundel is. Lecompte bouwt een wereld in deze gedichten, of tenminste een wereldbeeld.
Ik ben er nog niet zeker van, maar ik vermoed dat het behaagzieke van Lecomptes poëzie me steeds meer tegen gaat staan. In haar gedichten (en ook in interviews) profileert ze zich als een beetje een vreemde dame, een prettig gestoorde dichter met een aparte kijk op het leven. Dat kan authentiek zijn - en ik denk ook wel dat Lecompte dat is. Maar ik denk ook dat ze zich daar iets teveel van bewust is geworden.
Het motto van de bundel is in dit opzicht veelzeggend. Lecompte draagt de bundel in barokke bewoordingen op aan haar moeder, 'met de Bijbelse voornaam en de onpoëtische achternaam, mijn bruisende, briesende moeder, die vreselijk veel van mij verdraagt. Mama, ik zie je graag. De slotzin wekt de indruk dat de auteur zich primair tot haar moeder richt. Maar de uitgebreide omschrijving van de naam van de moeder, zonder de naam te noemen, geeft juist aan dat de tekst vooral ook voor de lezer is bedoeld. De opdracht zal wel oprecht zijn, maar Lecompte schetst er vooral een beeld van zichzelf mee. Het imago lijkt belangrijker te worden dan de inhoud. Of - is het juist haar imago dat me in de weg is gaan staan bij het lezen van de bundel?
vrijdag 9 maart 2012
Waarom dit blog (slot)
Ik geloof niet in polemiek. Een rare opmerking misschien voor een bewonderaar van Ter Braak en Du Perron. In Het Plagiaat beschrijft Ewoud Kieft hoe Menno ter Braak zich vlak voor zijn dood verdiepte in een plagiaatgeval, waarbij een katholieke recensent een artikel van hem met enkele kleine aanpassingen had overgenomen. Ter Braak, die in een langlopende polemiek met Anton van Duinkerken het katholicisme had bestreden, realiseerde zich hierdoor hoe katholiek zijn eigen betoog eigenlijk was. De polemist verloor zijn geloof in de polemiek.
Maar ook buiten dat: wie zich op het internet mengt in discussies over poëzie verliest al snel het idee dat die discussies ergens goed voor zijn.
Tegelijk is het formuleren van een mening van zichzelf polemisch te noemen, simpelweg omdat die mening nu eenmaal nooit, of laat ik zeggen: zelden samenvalt met de mening van anderen. In gesprekken vertoon ik de neiging te zoeken naar de punten waarop mijn mening aansluit op die van de ander. Dat is sociaal gezien misschien wel prettig, maar dichten is geen sociale bezigheid.
Maar ook buiten dat: wie zich op het internet mengt in discussies over poëzie verliest al snel het idee dat die discussies ergens goed voor zijn.
Tegelijk is het formuleren van een mening van zichzelf polemisch te noemen, simpelweg omdat die mening nu eenmaal nooit, of laat ik zeggen: zelden samenvalt met de mening van anderen. In gesprekken vertoon ik de neiging te zoeken naar de punten waarop mijn mening aansluit op die van de ander. Dat is sociaal gezien misschien wel prettig, maar dichten is geen sociale bezigheid.
Labels:
e. du perron,
ewoud kieft,
menno ter braak,
waarom dit blog
woensdag 7 maart 2012
Waarom dit blog (vervolg)
De 'politiek' weegt mee, schreef ik, en dat ben ik 'beu'. Vanavond las ik H. C. ten Berges nawoord bij zijn vertalingen van de gedichten van Robert Hass (Een verhaal over het lichaam): die begint met een uitgebreide uiteenzetting over de tweedeling 'academisch' en 'niet-academisch' in de naoorlogse Noord-Amerikaanse poëzie, om uit te komen bij de wat geforceerde conclusie:
De dichter Robert Hass [...] zou [...] tot de verzoenende kracht van beide stromingen gerekend kunnen worden, indien de tegenstellingen van vroeger nog in alle scherpte bestaan zouden hebben. ('Een verhaal van het lichaam', p. 176).
Of neem de opmerking van Philip Hoorne en Chrétien Breukers in hun recente bloemlezing, waarin ze stellen een afkeer te hebben van 'humbug, valse pathetiek en gemekker in de marge': Als deze bloemlezing ergens een eind aan zou willen maken, dan is het daar wel aan. ('De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat', p. 15). Ik denk dat iederéén wel een hekel heeft aan de genoemde zaken. Maar de bloemlezers doelen natuurlijk op een bepaald type poëzie, namelijk het type poëzie dat ze niet in hun bloemlezing hebben opgenomen - en dát is waar ze een eind aan willen maken.
Dat doet een beetje denken aan beuken die een eind willen maken aan eikebomen, katholieken die een eind willen maken aan protestanten. Het gesprek over poëzie belandt vanuit een achterhaald en vervelend soort Romantiek voortdurend in de loopgraven.
Poëzie gaat daar niet over.
In Léon Hanssens biografie van Menno ter Braak wordt beschreven hoe Ter Braak op 11 mei 1940, de dag na de inval door de Duitsers, op het redactiekantoor van Het Vaderland de krant doornam en zijn eigen artikel over een roman tegenkwam:
Wonderlijk, zei hij [= Ter Braak], met zijn vinger op het artikel wijzend, dat wij ons nog zo lang druk hebben gemaakt over die dingen. ('Sterven als een polemist', p. 545).
Ik moet vaak aan die opmerking denken.
De dichter Robert Hass [...] zou [...] tot de verzoenende kracht van beide stromingen gerekend kunnen worden, indien de tegenstellingen van vroeger nog in alle scherpte bestaan zouden hebben. ('Een verhaal van het lichaam', p. 176).
Of neem de opmerking van Philip Hoorne en Chrétien Breukers in hun recente bloemlezing, waarin ze stellen een afkeer te hebben van 'humbug, valse pathetiek en gemekker in de marge': Als deze bloemlezing ergens een eind aan zou willen maken, dan is het daar wel aan. ('De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat', p. 15). Ik denk dat iederéén wel een hekel heeft aan de genoemde zaken. Maar de bloemlezers doelen natuurlijk op een bepaald type poëzie, namelijk het type poëzie dat ze niet in hun bloemlezing hebben opgenomen - en dát is waar ze een eind aan willen maken.
Dat doet een beetje denken aan beuken die een eind willen maken aan eikebomen, katholieken die een eind willen maken aan protestanten. Het gesprek over poëzie belandt vanuit een achterhaald en vervelend soort Romantiek voortdurend in de loopgraven.
Poëzie gaat daar niet over.
In Léon Hanssens biografie van Menno ter Braak wordt beschreven hoe Ter Braak op 11 mei 1940, de dag na de inval door de Duitsers, op het redactiekantoor van Het Vaderland de krant doornam en zijn eigen artikel over een roman tegenkwam:
Wonderlijk, zei hij [= Ter Braak], met zijn vinger op het artikel wijzend, dat wij ons nog zo lang druk hebben gemaakt over die dingen. ('Sterven als een polemist', p. 545).
Ik moet vaak aan die opmerking denken.
dinsdag 6 maart 2012
Waarom dit blog
Omdat ik als recensent, maar vooral als dichter, een stap wil zetten is het nodig mijn ideeën en opvattingen verder te ontwikkelen en daarvoor is het ook nodig dat ik ze articuleer. Dat kan natuurlijk in een schriftje maar ik denk dat ik beter formuleer op een (semi)openbaar podium. Dat 'semi' zet ik erbij omdat de 'echte' podia waar ik momenteel voor schrijf de 'politiek' (hoe betrekkelijk ook) meeweegt. Dat ben ik beu. Dit is een hoekje van het internet waar het gordijn nog dicht is en ik de commentaren (in het echt en in mijn hoofd) kan uitschakelen.
De behouden prullenmand is de titel van de bundel waarin E. du Perron in 1925 de geschriften verzamelde die hij onder het pseudoniem Duco Perkens had geschreven. Ik heb geen goed pseudoniem bedacht. Maar dit blog is wel degelijk het gevolg van de behoefte om te schrijven en te denken als een ander. Of preciezer: de behoefte die ander te creëren uit wie ik ben.
De behouden prullenmand is de titel van de bundel waarin E. du Perron in 1925 de geschriften verzamelde die hij onder het pseudoniem Duco Perkens had geschreven. Ik heb geen goed pseudoniem bedacht. Maar dit blog is wel degelijk het gevolg van de behoefte om te schrijven en te denken als een ander. Of preciezer: de behoefte die ander te creëren uit wie ik ben.
maandag 5 maart 2012
Notitie #1
"Je bundel begint heel provocerend met een gedicht dat 'Tot mijn pik' heet. Waarom doe je dat?" In de nieuwe Poëziekrant stelt Remco Ekkers de vraag aan Menno Wigman, in gesprek over diens nieuwe bundel Mijn naam is Legioen. Is het echt zo 'heel provocerend' dat een dichter de aandacht vestigt op het feit dat hij een pik heeft?
De vraag interesseert me: kan poëzie provoceren, en zo ja: hoe? En waarom?
Het gedicht 'Tot mijn pik' is, zo geeft Wigman in zijn antwoord aan, een neerslachtig gedicht, ik zou ook zeggen: een sneu gedicht. De pik als symbool van het geschade mannelijk zelfvertrouwen. Je kunt veel over het gedicht beweren - maar dat het provocerend is?
Wigman antwoordt dat hij het gedicht vooraan heeft geplaatst om 'al bij de voordeur te waarschuwen dat [hij] geen "lieflijke dichter" [is]' - en gaat dus mee in de gedachte dat het gedicht provocerend is. En ik krijg het te doen met die gevoelige lezer, de onnozelaar die bij de aanschaf van Wigmans bundel denkt een bundel van een lieflijke dichter te hebben gekocht, tot hij die provocerende pik in dat eerste gedicht tegenkomt!
De vraag interesseert me: kan poëzie provoceren, en zo ja: hoe? En waarom?
Het gedicht 'Tot mijn pik' is, zo geeft Wigman in zijn antwoord aan, een neerslachtig gedicht, ik zou ook zeggen: een sneu gedicht. De pik als symbool van het geschade mannelijk zelfvertrouwen. Je kunt veel over het gedicht beweren - maar dat het provocerend is?
Wigman antwoordt dat hij het gedicht vooraan heeft geplaatst om 'al bij de voordeur te waarschuwen dat [hij] geen "lieflijke dichter" [is]' - en gaat dus mee in de gedachte dat het gedicht provocerend is. En ik krijg het te doen met die gevoelige lezer, de onnozelaar die bij de aanschaf van Wigmans bundel denkt een bundel van een lieflijke dichter te hebben gekocht, tot hij die provocerende pik in dat eerste gedicht tegenkomt!
Abonneren op:
Posts (Atom)