dinsdag 16 mei 2017

Notitie #269

‘Een lichaam is als het onder de douche staat in feite op zijn zichtbaarst’, stelde Vicky Franken afgelopen vrijdag tijdens een optreden met de genomineerden voor de Buddingh’-prijs. In eerste instantie dacht ik dat het woord ‘zichtbaar’ niet helemaal goed gekozen was, dat ze iets bedoelde als ‘het meest aanwezig’, of ‘het meest van zichzelf bewust’. Douchen is immers bij uitstek een handeling waarbij het lichaam zich op de eigen lichamelijkheid richt. Maar Franken vervolgde: ‘Er is dan wel niemand die het ziet, maar toch’. Ze bedoelde dus wel degelijk ‘zichtbaar’, en gaf tegelijk aan dat het ziende niet per sé lichamelijk hoeft te zijn.

Aan het begin van haar optreden wees ze op de verwantschap met Joost Baars’ ‘Theologie van de stoel’. Daarin komt de regel voor: ‘omdat ons bestaan belichaamd is’. Die regel legt inderdaad dezelfde nadruk op de lichamelijkheid van het bestaan, terwijl het ook – op dezelfde manier – de aandacht vestigt op het tegendeel, de niet-lichamelijkheid van het bestaan, of misschien is het beter te zeggen: een niet-lichamelijk bestaan. 

De lichamelijkheid in het werk van Franken (en Baars) is dus wellicht, net als dat van mij denk ik, op te vatten als een poging zich (de eigen lichamelijkheid) te verhouden tot het niet-lichamelijke (dat in ieder geval in mijn gedichten lichamelijk wordt voorgesteld).

Zo omschreef overigens de monnik die J. en ik afgelopen weekend spraken zijn geloof in God: als een zich verhouden tot. Niets meer en niets minder.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten