In een interview met de Poëziekrant
vertelt Maarten van der Graaff in zijn tweede bundel Dood werk expliciet de verbinding te zoeken met enkele vrienden
(vooral dichters) die net als hij eind jaren ’80 zijn geboren. Je zou zeggen
dat die verbinding er al is: hij is immers met de genoemde personen bevriend.
Of zoekt hij iets dat verder gaat dan dat? Hij deed dat net
zo expliciet in zijn debuut, en zijn dichtende vrienden doen hetzelfde:
Matthijs Ponte in gemeenschap, Frank
Keizer in Mijn eigen problemen. Los
van het ‘politieke’ aspect daarvan lijkt die behoefte aan ‘verbinding’ me
wezenlijk.
Van der Graaff zet zijn vrienden op een koude steen – een Bijbels beeld. Wat dat precies betekent, zegt hij in het
interview, weet hij niet: “Ik weet niet precies hoe, maar dat zitten op een
steen vond ik passen. […] Het lijkt me een eenzame bezigheid. Tegelijkertijd
zitten in dit gedicht al die mensen tegelijkertijd op de koude steen.”
Als hij al naar iets 'hogers' reikt, dan schuilt dat in de verbinding, de gemeenschap. Maar degenen waar hij verbinding mee zoekt zijn zelf - in de verbinding - eenzaam.
Als hij al naar iets 'hogers' reikt, dan schuilt dat in de verbinding, de gemeenschap. Maar degenen waar hij verbinding mee zoekt zijn zelf - in de verbinding - eenzaam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten