Wachtend in de snackbar las ik een stukje van een column van Rob Hoogland in De Telegraaf. Het stukje ging over Alexander Pechtold, maar in een bijzinnetje verwerkte hij een sneer naar Willem Jan Otten. Ik citeer uit het hoofd: “Geen mens gelooft meer in God, op een paar excentriekelingen als onze laatste PC Hooftprijswinnaar na.” De Contrabas linkte smalend naar Ottens dankwoord en noemde het “een tekst vol met in wijwater en miswijn gedrenkte zalvende woorden“.
Stuitend domme reacties, waar ik me in eerste instantie over opwond, maar die ik bij nader inzien eigenlijk wel mooi vind. Juist in deze tekst drukt Otten de kern uit van wat hem drijft. Hij is daar zijn hele schrijvende leven al om bespot; het hoort bij het ritueel dat zijn dankwoord dit soort reacties uitlokt.
Ik was ontroerd toen Otten tijdens de uitreiking PC Hooftprijs, afgelopen donderdag, gedetailleerd schetste hoe hij als kind zijn moeder zag lezen en de beschrijving afrondde met de observatie: ‘ik herinner me dat ik wilde zijn wat ze las’.
Daar vindt een geboorte plaats. Niet zozeer de geboorte van Willem Jan Otten als mens of als schrijver (al is het wel degelijk veelzeggend dat juist zijn moeder de gedachte opwekt); het is in de eerste plaats de geboorte van die drijfveer, d.i. een allesoverheersend verlangen - en de geboorte van de hele magische wereld die daarmee samenhangt. De geboorte van het verlangen, de wil, niet alleen om taal te worden, maar om te zijn, te worden gezien, om iemand te raken. Het is de omarming van het alomvattende, het volledige leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten