In Achternamiddagen schrijft Christiaan Weijts: ‘Literatuur en misdaad horen wat mij betreft bij elkaar.’ Hij illustreert de opmerking met voorbeelden van ‘onverzoenlijke auteurs’ en misdadige personages, waaronder zijn eigen personage uit Art. 285b. Dan maakt hij n.a.v. het volgens hem niet slecht geschreven pamflet van Anders Breivik een sprongetje naar diverse terroristen: ‘Terroristische stellingen zijn het tegenovergestelde van literaire dilemma’s’, concludeert hij. In het (literaire) dilemma verschilt een literair werk beslissend van een terroristisch pamflet.
Ik wil dat wel aannemen, maar de vraag blijft: wat hebben literatuur en misdaad dan met elkaar gemeen? Met zijn voorbeelden illustreert Weijts in ieder geval dat literatuur (en de maker ervan) mogelijkheden toont, waaronder misdadige. Kunst is, lijkt me, niets anders dan zichzelf. Kunst heeft van zichzelf geen moraal. Dat betekent dat er een punt is waar kunst misdaad kan worden - en waar dat punt ligt hangt af van de context waarin de tekst gelezen en geschreven wordt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten