Gerbrandy haalt in zijn De jacht op het sublieme Wittgenstein aan in de bewering dat al dat is in taal uitgedrukt kan worden, Het 'sublieme' is dan hetgeen buiten de taal ligt: dat is dus het deel van het zijnde dat niet in taal uitgedrukt kan worden. Het belang van kunst is dan, volgens Gebrandy (met Lyotard), dat het wil 'laten zien, horen en voelen hoe de wereld écht is, dat Andere dat overwoekerd is geraakt door onderdrukkende denkkaders, en dat fundamenteel onrepresenteerbaar is'.
Er is dus een wereld achter 'de wereld', en dat is (aldus, volgens mij, Gerbrandy) de échte , sublieme wereld. Die is 'fundamenteel onrepresenteerbaar', niet alleen (zegt hij volgens mij) omdat we daar de middelen toe ontberen, maar ook omdat onze waarneming daar niet op is ingesteld (dus: al zouden we erin slagen het Andere te verwoorden, dan zouden we het niet herkennen).
Op zichzelf een waarheid als een koe. Maar ik vind dat niet zo ineressant. In plaats van 'de wereld', bijvoorbeeld, zou ik het zelf eerder over iets als 'het leven' hebben, als overkoepelend begrip: in zichzelf een onkenbaar en niet uit te drukken fenomeen. Kunst wil in mijn definitie niet zozeer iets laten zien, horen of voelen, maar (stokpaardjes alert) iets zijn. D.w.z., het wil deel uitmaken van het zijnde. Taal fungeert in deze situatie niet zozeer als het instrument waarmee de dichter iets uitdrukt, het belichaamt het uitgedrukte (vergelijkbaar met muziek). Hetgeen niet kan worden uitgedrukt bevindt zich dan in de taal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten