441) J. formuleerde vrij precies mijn valkuil in het schrijfproces, een valkuil die voortkomt uit de vraag hoe een idee valt te realiseren. Het idee komt uit je, zegt hij, en zodra het uit je is, is het iets anders, namelijk iets dat buiten de maker bestaat. De vraag voor de dichter is dus niet: hoe zorg ik ervoor dat het idee wordt wat ik ervan wil, maar eerder: wat wil het idee en hoe zorg ik ervoor dat hier recht aan wordt gedaan?
442) De gedachte dat de dichter enkel een medium is, dat een gedicht door iets externs (of het onderbewuste) wordt 'doorgegeven', vind ik mooi, De kunst is vooral: open staan, tijd nemen, en dat externe (of dus het onderbewustzijn) zo veel mogelijk ruimte geven.
443) Discussie met F. over de vraag of de moraal een plek heeft in de kunst (hij verwijt 'mijn' generatie dichters moralistisch te zijn). Ik vind zijn standpunt sympathiek ('kunst is autonoom en daarom niet de plek voor moraliteit'), maar hij heeft me niet kunnen overtuigen dat mijn houding ('je ontkomt niet aan je eigen wereldbeeld en perspectief') onjuist is.
Du Perrons Het Land van Herkomst gold in het gesprek als voorbeeld - zowel de opmerkingen die Mieke Bal er eens over had (zij beschuldigde Du Perron van seksisme en racisme) als de conclusie van het boek (de auteur besluit mee te lopen in een communistische demonstratie tegen het fascisme). In het eerste geval is de roman (onbewust) immoreel, in het tweede (bewust) moreel.
Als kunst autonoom is, en in principe zonder moraal, dan is dat buiten de maker om gerekend. F. formuleert misschien een consequentie van J.'s opvatting van het schrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten