Korte correspondentie met Roelof ten Napel. Hij wijst me er o.a. op dat het punt dat ik in
Notitie #381 maak, n.a.v. zijn essay 'Het ongemak
hoort' in
De Gids, ook door hemzelf in het essay is verwoord. Maar hij wilde juist de andere kant benadrukken, omdat precies het argument dat ik hanteerde de discussie vaak doodslaat.
Zijn betoog lijkt me belangrijk. En hij heeft natuurlijk gelijk: ik heb het essay niet goed genoeg gelezen en zag daardoor onvoldoende dat hij het gesprek een stap verder bracht. Ik denk dat ik aansloeg op de scherpte van zijn formuleringen. Dat ik me aangesproken voelde. In discussies krijg ik wel eens het verwijt een 'gemakzuchtige' idealist te zijn, die het idealisme alleen in woord belijdt. Zoals dat wel vaker bij verwijten gaat: ik ben het er niet mee eens, maar het kruipt wel onder mijn huid. Want wat is mijn 'idealisme' in feite méér dan hier en daar een gedicht of notitie, een incidentele 'like' of 'retweet', af en toe een handtekening onder een petitie?
Punt is dat ik iemand van het woord
ben. Ik druk me uit in woorden en voor het overige probeer ik me zo goed en kwaad als dat gaat te gedragen naar mijn standpunten. Dat laatste klinkt als een open deur, maar is voor de meegaande conflictmijder die ik ben niet altijd eenvoudig. Daarbij moet ik mezelf er steeds opnieuw aan herinneren dat taal niet eens primair werkelijkheid
maakt, zoals ik schreef, maar vooral werkelijkheid
is. Als dat niet zo was, zou het schrijven van poëzie (in mijn geval) nergens op slaan.
Maar Roelof ten Napels walging geldt veel meer de veronachtzaming van, in zijn woorden, 'het ongemak', 'de smerige werkelijkheid', alsof die verdwijnen met een verandering van taalgebruik, en dat is een veel ingewikkelder onderwerp.
In een iets eerdere notitie
(#379) had ik het over mijn intuïtieve keuzes bij het aanwijzen van mijn favoriete albums. Het viel me daarbij op dat mijn smaak grotendeels is bepaald door witte, heteroseksuele mannen. Een onprettig besef, dat de onzekerheid voedt dat ik uiteindelijk, ondanks mijn goede bedoelingen, tóch die gemakzuchtige idealist ben. Of, preciezer misschien: dat ik vermoed dat mijn standpunten in de kern voortkomen uit, en aansluiten bij de dominantie van witte, heteroseksuele mannen. Ten Napel heeft gelijk als hij schrijft dat de cosmetische aanpassing van de taal alléén een luxe is.
Maar enfin, er is natuurlijk een verschil tussen de cultuur waar ik uit voortkom en de cultuur die ik voorsta. Roelof ten Napel haalt ook Celan aan, die eens zei dat poëzie niet de wereld verandert, maar het in-de-wereld-zijn. Dat is, zou ik zeggen, óók een verandering van de wereld, hoe klein ook.