donderdag 20 juli 2017

Notitie #275

In de kern is het menselijk bestaan volgens Emmanuel Levinas een oorlog van allen tegen allen. Dat is in praktische zin geen leefbare situatie. Uit een weloverwogen eigenbelang is dus een samenlevingsvorm ontstaan, met een moraal en wetgeving die ervoor zorgt dat het individu tegelijk zo veel mogelijk vrij is (binnen de onvrijheid die de wetgeving hem oplegt) en zo min mogelijk wordt bedreigd (het resultaat van de wetgeving). In die zin, stelt Levinas, is de 'ander', enkel vanwege zijn aanwezigheid, de basis van de moraliteit van het 'ik'. Deze moraliteit is geen natuurwet: het is een uitnodiging, waar men gehoor aan kan geven of niet.

De definitie van de 'ander' is in bovenstaande samenvatting (ontleend aan Levinas' Het menselijk gelaat) eigenlijk te eenzijdig, want het gaat uit van een 'ander' uit de eigen gemeenschap. De werkelijke ander, de onbekende ander, de ander van buiten de eigen gemeenschap, wordt per definitie als bedreigend voor de eigen gemeenschap (en het individu) ervaren. In deze context zal de 'ander' de moraliteit van het 'ik' juist ondermijnen. Wanneer Levinas God ('de Schepper') in zijn filosofie toelaat (De grootheid van de Schepper uit zich in het voortbrengen van een wezen dat Hem bevestigt nadat het [Hem] eerst heeft betwijfeld en ontkend), introduceert hij nadrukkelijk een ultieme 'ander'. Een morele én amorele ander.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten