woensdag 26 juli 2017

Notities #276-278

276) Zangh Dali (in Beelden aan Zee) beeldt de ‘normale’ mens af. Soms alleen in zijn ('normale') lichamelijkheid, soms worstelend met een draak (symbool voor China) en soms met vogels. Deze laatste categorie drukt, volgens de begeleidende tekst, de ‘spirituele band tussen mens en dier’ uit.

Waar bestaat die ‘spirituele’ band uit? Letterlijk wordt gedoeld op een verwantschap op een ‘geestelijk’ vlak. De mens onderscheidt zich van het dier door de ratio. De dierlijkheid van de mens openbaart zich als dat wegvalt, in tijden van bijvoorbeeld extase of paniek, maar is altijd aanwezig.

277) Het verlangen van Timothy Treadwell om een beer te worden wordt in Werner Herzogs Grizzly Man een ‘religieus’ verlangen genoemd. Herzog laat zien dat Treadwell de beren menselijke eigenschappen toedichtte. Een vergissing, volgens Herzog, hij ziet in de ogen van de beer alleen de onverschilligheid van de natuur. De zienswijze van Herzog lijkt me religieuzer dan die van Treadwell.


278) Met gevoel voor poëzie stelt Herzog vast dat Treadwells vriendin Amie Huguenard (die in 2003 met Treadwell om zou komen) in de vele honderden uren filmmateriaal slechts heel sporadisch zichtbaar is. Treadwell wilde de mythe in stand houden dat hij alleen was in de wildernis. Herzog laat zien dat ze af en toe de camera bediende. Vlak voor hun beider dood komt ze wat langer in beeld: ze wordt per ongeluk gefilmd terwijl ze zichtbaar probeert buiten beeld te blijven. Herzog maakt van haar, niet onbewust lijkt me, een afwezige aanwezigheid.

donderdag 20 juli 2017

Notitie #275

In de kern is het menselijk bestaan volgens Emmanuel Levinas een oorlog van allen tegen allen. Dat is in praktische zin geen leefbare situatie. Uit een weloverwogen eigenbelang is dus een samenlevingsvorm ontstaan, met een moraal en wetgeving die ervoor zorgt dat het individu tegelijk zo veel mogelijk vrij is (binnen de onvrijheid die de wetgeving hem oplegt) en zo min mogelijk wordt bedreigd (het resultaat van de wetgeving). In die zin, stelt Levinas, is de 'ander', enkel vanwege zijn aanwezigheid, de basis van de moraliteit van het 'ik'. Deze moraliteit is geen natuurwet: het is een uitnodiging, waar men gehoor aan kan geven of niet.

De definitie van de 'ander' is in bovenstaande samenvatting (ontleend aan Levinas' Het menselijk gelaat) eigenlijk te eenzijdig, want het gaat uit van een 'ander' uit de eigen gemeenschap. De werkelijke ander, de onbekende ander, de ander van buiten de eigen gemeenschap, wordt per definitie als bedreigend voor de eigen gemeenschap (en het individu) ervaren. In deze context zal de 'ander' de moraliteit van het 'ik' juist ondermijnen. Wanneer Levinas God ('de Schepper') in zijn filosofie toelaat (De grootheid van de Schepper uit zich in het voortbrengen van een wezen dat Hem bevestigt nadat het [Hem] eerst heeft betwijfeld en ontkend), introduceert hij nadrukkelijk een ultieme 'ander'. Een morele én amorele ander.