B. stuurt me dit citaat:
“Because misogynists are the
best of men.” All the poets reacted to these words with hooting. Boccaccio was
forced to raise his voice: “Please understand me. Misogynists don’t despise
women. Misogynists don’t like femininity. Men have always been divided into two
categories. Worshipers of women, otherwise known as poets, and misogynists, or,
more accurately, gynophobes. Worshipers or poets revere traditional feminine
values such as feelings, the home, motherhood, fertility, sacred flashes of
hysteria, and the divine voice of nature within us, while in misogynists or
gynophobes these values inspire a touch of terror. Worshipers revere women’s
femininity, while misogynists always prefer women to femininity. Don’t forget:
a woman can be happy only with a misogynist. No woman has ever been happy with
any of you!”
- Milan Kundera, The Book of Laughter and
Forgetting (1979)
Het onderscheid dat hier
wordt gemaakt tussen twee categorieën mannen is een mooie retorische truc,
waarmee Kundera’s personage Boccaccio iets wil zeggen over het mannelijk
geslacht in het algemeen. Hij weet ook wel dat het aanbidden van, en de angst
voor de vrouwelijkheid twee kanten van dezelfde medaille zijn. Elke man is tegelijk
‘aanbidder’ en ‘vrouwenhater’.
Ook het onderscheid tussen vrouwen
en vrouwelijkheid lijkt me retorisch. Vrouwen prefereren boven vrouwelijkheid,
dat betekent: de vrouw (primair) waarderen als mens, en niet (primair) als
vrouw. Is het mens-zijn van de vrouw dan te scheiden van haar vrouw-zijn?
‘Boccaccio’ noemt als
kenmerk van de ‘vrouwelijkheid’ een aantal ‘traditioneel vrouwelijke waarden’
en suggereert met die benaming dat het om cultureel bepaalde waarden gaat. De
voorbeelden die hij geeft zijn enerzijds (inderdaad cultureel bepaalde) clichés
(gevoelens, huiselijkheid, hysterie) en anderzijds enkele ‘kerneigenschappen’
van het vrouw-zijn (moederschap, vruchtbaarheid), die de vrouw dus van nature
heeft.
Elke vrouw heeft natuurlijk
oneindig veel méér eigenschappen dan de ‘traditioneel vrouwelijke waarden’.
Ze kan bijvoorbeeld van muziek houden,
ze kan goed zijn in rekenen, ze kan dromerig zijn, etc. En vanzelfsprekend kan
een man dit soort ‘andere’ eigenschappen, die welbeschouwd niet zo veel te maken
hebben met het vrouw-zijn, prefereren boven de ‘vrouwelijke’.
Het vrouw-zijn is lang niet
altijd relevant voor de ‘andere’ eigenschappen, die zoals gezegd ieder op
zichzelf zijn te waarderen. Maar het ‘zijn’, het wezen van de vrouw wordt
uiteindelijk bepaald door haar vrouw-zijn (zoals dat van de man door zijn
man-zijn): alles wat zij doet, zegt, denkt, alles wat zij is staat in verbinding met haar vrouwelijkheid (die, fundamenteler nog
dan haar nationaliteit, haar geloofsovertuiging, haar huidskleur, etc. haar
identiteit bepaalt). Een vrouw is nu eenmaal vrouw, en houdt dus als vrouw van muziek, is als vrouw goed in rekenen, ze is als vrouw dromerig. Zo houdt ook een man als
man van muziek, is hij als man goed
in rekenen, etc.
De ‘vrouwelijkheid’ die een
‘touch of terror’ teweeg brengt bij ‘de ‘vrouwenhaters’, definieert de ‘vrouw’
die ze prefereren. De ‘vrouwenhater’ kan in zijn omgang met vrouwen zijn
aandacht wel verleggen naar de ‘andere’ eigenschappen, en in die zin geloof ik wel
dat een vrouw, in de woorden van ‘Boccaccio’, alleen gelukkig kan zijn met een ‘vrouwenhater’
(ze wil immers ook worden gewaardeerd om haar andere eigenschappen). Dat geluk is gebaseerd op eenzelfde type blindheid als die haar 'ongeluk' teweeg brengt.