Het bestaan van de duivel, betoogt Henri van Praag in Parapsychologie en occultisme (Parapsychologische bibliotheek 7, 1975), is in tegenspraak met de eenheid Gods. Daarom moet satan worden opgevat als deel van de pluraliteit Gods, als personificatie van het ’din’: de beproevende, examinerende kant van God. De mens moet dus beproefd worden, het ‘kwaad’ is een keuze; en omdat het kwaad een reële optie moet zijn, kondigt het zich altijd aan in de vorm van een verleiding. Dit is de gangbare, christelijke lezing en wat mij betreft is de ‘pluraliteit Gods’ een beetje een kunstgreep. Het betekent in ieder geval dat God ook ‘het kwaad’ is.
Léon Chestov concludeerde in L’idée de bien: ‘Het goede […] is niet God.’ Hij zocht God in hetgeen zich boven het goede en het kwade bevindt, het bovenmorele. Georges Bataille maakt, aldus Ger Groot in zijn studie Vier ongemakkelijke filosofen, een andere keuze: “Omdat Bataille de dualiteit van goed en kwaad […] niet wil verdubbelen in een dualiteit van aarde en hemel, rest hem weinig anders dan het heilige met het kwade te identificeren.” (p. 354)
Van Praag valt in zijn definiëring van het kwaad terug op het nazisme als het ultieme kwaad; voor Bataille is het kwaad een mengeling van seks en geweld, die uiteindelijk leidt tot een extase. Het moment van de verleiding lijkt me cruciaal want daarin vormt het ‘goede’ en het ‘kwade’ een (dynamische) eenheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten