Gerard Reve geldt als een van de grootste Nederlandse schrijvers van de afgelopen 50, 60 jaar. Zijn werk is vaak expliciet erotisch, maar hij werd kwaad als het werk ‘vies’ of ‘schunnig’ werd genoemd, de erotiek was bij hem een wezenlijk onderdeel van zijn religieus leven. Theoretisch was Reve niet al te sterk, zoals bijvoorbeeld blijkt uit Moeder en zoon; een erg mooi boek over zijn bekering tot het katholicisme - maar het is niet zozeer mooi vanuit theologisch oogpunt - in dat opzicht is het vooral een beetje onbeholpen. Nee, het is mooi uit literair oogpunt.
Daarom, denk ik, hebben zoveel schrijvers en dichters moeite met de vraag naar waar het boek ‘over gaat’. Alle energie en kunde is in het literaire werk gaan zitten, het is wat veel gevraagd om de schrijver ook de theorie rond dat werk te laten maken. Daar zijn andere mensen voor.
De schrijver is zelfs juist niet de persoon om daar iets over te zeggen. Een dichter als Dorothea Lasky zegt dat poëzie juist gaat om hetgeen je niet begrijpt. Dat punt blijft een beetje heikel vind ik, het verschil tussen een droedel en een kunstwerk is juist dat het kunstwerk een constructie is, dat is ontworpen om een bepaalde ‘zegging’ te hebben. De kunstenaar wil het kunstwerk niet voor niets maken, niet voor niets is men vaak op zoek naar de ’noodzaak’ van het kunstwerk. Het kunstwerk moet er zijn, en is alléén wat het is - en hetgeen eventueel gezegd moet worden is iets dat alleen in het kunstwerk gezegd kan worden.
Dat de maker zelf vaak niet veel zinnigs over het werk heeft te zeggen is iets wat ik bijna dagelijks ervaar. Ik houd mezelf gerust met de gedachte dat ik dat ook niet hoef. Dat een kunstwerk vaak pas interessant wordt wanneer het ‘raar’ is. Tegelijk vind ik wel dat ik moet blijven proberen grip op het proces te houden, proberen te begrijpen wat er gebeurt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten