6) Terwijl ik voor het stoplicht wacht, komt een jong stel uit de Poolse supermarkt. Tussen hen in een meisje dat zo te zien nog maar net kan lopen. Ze houdt een speeltje vast, een groen, pluizig poppetje op een stok. Zodra ze buiten zijn, pakt haar vader (een brede kerel) het speeltje af. Hij doet alsof hij eraan likt, een grapje waar hij en de vrouw hard om moeten lachen. Doordat haar muts diep over haar hoofd is getrokken, kan ik de reactie van het kind niet goed zien, maar ik denk aan haar houding te zien dat ze ook lacht. Nog grinnikend geeft de man het speeltje terug: het stel loopt door, het kind blijft staan. Na een paar passen draait de moeder zich om, loopt lachend terug, hurkt en raakt het speeltje nog even aan. In het licht van de laaghangende zon lacht ze mooi. Het kind realiseert zich misschien niet, of misschien juist ten volle, hoe mooi.
7) Een paar meter bij me vandaan hoor ik in de bibliotheek een harde bons. Een jongetje van een jaar of drie begint hard te huilen, hij heeft duidelijk pijn. Zijn vader, met een baby in een draagzak, komt achter een kast vandaan en vraagt: ‘Wat doe je?’ Vanuit een hoek roept een vrouw: ‘Hij viel op zijn hoofd!’ De vader tilt het jochie op en laat hem op zijn schouder huilen.
Op zijn hoofd gevallen. In de periode voordat ze overleed, is mijn moeder verschillende keren op haar hoofd gevallen. En elke keer is me in detail verteld wat er is gebeurd; steeds maakte ik me een voorstelling van de omstandigheden. Van de val zelf, realiseer ik me nu, heb ik geen beeld, alleen van de momenten ervoor en erna. Tot vandaag zat er ook geen geluid bij.
8) De mensen op straat komen als verschijningen voorbij. Ik zit op een krukje in de bibliotheek door de glazen gevel naar buiten te kijken en zie ze in oneindig lange stromen voorbijtrekken. Een jonge vrouw uit de jaren dertig, met een zwarte jurk en dieprode lippenstift, kijkt nadenkend naar binnen. Kijkt ze me aan, of dwars door me heen? Het duurt maar een moment, dan kijkt ze weer in de richting die ze loopt.
9) Het lange meisje huppelt naar de overkant. Eenmaal op de stoep wandelt ze met een slungelpas naar de ingang van de supermarkt.
10) De kamerplant voor het raam waar ik vanaf mijn werkplek op uitkijk wordt van achter verlicht. De plant lijkt op een vrouw die zich voorover buigt om over de straat uit te kijken. Meer precies: de plant lijkt op mijn moeder, toen ze ongeveer vijfendertig was, uitkijkend over de Irenelaan in Egmond aan den Hoef. Ik voel de rust en stilte van het dorp weer, die nieuwbouwwijk tussen de weilanden, mama die bezorgd op me staat te wachten achter het raam. Hier ben ik, wil de tiener in mijn geheugen zeggen. Ik ben gewoon hier.