Telkens kom ik terug bij de fascinerende reeks 'Zog' van Erik Lindner (uit: Zog, 2018). Wat ik er hier over schreef, is niet onjuist, maar laat ten onrechte de positie van de dichter buiten beschouwing. Lindner beschrijft de branding namelijk wel, en inderdaad zo precies mogelijk, maar hij markeert steeds (terloops) dat het zijn eigen perspectief betreft. Dat hij degene is die op het strand de branding staat te beschrijven. (Hij beschrijft ook niet de zee, maar de branding, en de kust: want die kan hij zien).
Ook waar hij dat niet markeert, is de dichter duidelijk aanwezig: de beelden en vergelijkingen die hij gebruikt om de branding te beschrijven, zijn namelijk precies dat. Dus: door hem bedacht. Dat kan ook niet anders, want zonder zijn observaties, en zonder zijn technieken, kan hij die branding niet beschrijven. En het zou onzin zijn te doen alsof er niemand is die observeert.
Doordat de observaties en technieken persoonlijk zijn, en zichtbaar in de gedichten, is de dichter aanwezig in hetgeen hij beschrijft; in die zin zou je de beschrijvingen misschien ook als zelfportretten kunnen beschouwen. In ieder geval eigent de dichter zich hetgeen hij observeert toe. Dit laatste geldt misschien algemeen, maar in 'Zog' speelt dit (door de setting) verhevigd.
Want wat staat de dichter op het strand te doen? Filmische beschrijvingen van de branding te maken? Zichzelf te beschrijven? Of staat hij zich tot de branding (of hetgeen die representeert) te verhouden? Nu ik ze opschrijf, hebben deze vragen onbedoeld iets komisch. Omdat ik deze vragen niet zou stellen bij een schilder of fotograaf? Omdat het antwoord op alle vragen ja en nee is?
Omdat het de vraag is wat een dichter doet?