308) Gestopt met Ziegelaars Aardse mystiek. Hoewel hij interessante noties (zoals het apeiron, het onbegrensde goddelijke) helder behandelt, blijf ik me storen aan het misverstand, dat spreekt uit de titel en dat in de eerste hoofdstukken niet wordt weersproken. De notie 'aardse mystiek' houdt, in ieder geval impliciet, een afwijzing van de 'goddelijke mystiek' in.
Mystiek is bij uitstek hetgeen dat men ervaart, buiten de ratio om, een ervaring die buiten het zelf wortelt. De 'goddelijkheid' daarvan ontkennen, hoe je dat begrip ook definieert, is een onnodige beperking. En mystiek is altijd 'aards', in de zin dat men die ervaring alleen in dit leven kan hebben, de mystieke ervaring is er in feite een intensivering van.
309) Levinas' houding ten opzichte van de religieuze vraagstukken vind ik vruchtbaarder. Hij stelde eens dat hij de problemen die in de Talmoed worden besproken vanuit het perspectief van de filosofie wil behandelen. Dat uitgangspunt is vergelijkbaar met dat van Ziegelaar, maar zonder de (al dan niet impliciete) afwijzing van het goddelijke.
310) Levinas is wars van theologie (omdat het volgens hem voor de mens onmogelijk is een wetenschap van God te ontwikkelen), maar met zijn notie van 'het gelaat van de ander' betreedt hij alsnog het terrein van het goddelijke.
In tegenstelling tot Sartre, die uitgaat van de verantwoordelijkheid van het individu voor de eigen existentie, stelt Levinas de verantwoordelijkheid van het individu voor de ander centraal. Sinds Descartes is het denken in de westerse cultuur ik-gericht. De 'ander' is in dit denken degene die moet worden geïntegreerd of uitgedreven - en de verantwoordelijkheid voor de ander is een economisch (ruil)middel. Maar de 'ander' moet volgens Levinas niet gedacht worden vanuit het 'ik', maar omgekeerd: het 'ik' moet gedacht worden vanuit de 'ander'. De ander is degene die mij (het 'ik') aanziet: het gelaat van de ander bevrijdt me van mezelf.
zaterdag 9 juni 2018
zondag 3 juni 2018
Notities #306-307
306) Indrukwekkend hoe Danez Smith op het podium de woede uit zijn gedichten reproduceert (ik zag hem afgelopen donderdag tijdens Poetry International). De poëzie is betogend en richt zich doorgaans rechtstreeks tot een heel bepaald publiek. Een publiek dat de bundels van Smith waarschijnlijk niet leest en zijn optredens niet bijwoont. De taal wordt dan ook niet ingezet om te beschuldigen of te overtuigen, maar om de woede die in de gedichten wordt uitgedrukt (letterlijk) over te brengen op het publiek. Niet om die woede invoelbaar te maken, maar sterker nog: om haar te laten voelen. Om het publiek woedend te maken, de woede te vermeerderen.
307) De gefluisterde regels van Ida Börjel bevinden zich (tijdens de voordracht, maar ook op het papier, gecursiveerd) tussen de hardop uitgesproken regels. Het gekke is, dat daarmee een soort gelijktijdigheid wordt bereikt. Alsof achter de regels voortdurend wordt gefluisterd, en dit enkel hoorbaar is tijdens de stiltes - die er in feite dus niet zijn, maar alleen worden gesuggereerd.
307) De gefluisterde regels van Ida Börjel bevinden zich (tijdens de voordracht, maar ook op het papier, gecursiveerd) tussen de hardop uitgesproken regels. Het gekke is, dat daarmee een soort gelijktijdigheid wordt bereikt. Alsof achter de regels voortdurend wordt gefluisterd, en dit enkel hoorbaar is tijdens de stiltes - die er in feite dus niet zijn, maar alleen worden gesuggereerd.
Abonneren op:
Posts (Atom)