218) Julika Rudelius maakt ‘antropologische kunst’.
Daarmee wordt bedoeld dat ze bepaalde culturen laat zien zonder daar expliciet
een mening bij te geven. Dat levert mooi werk op. Zo biedt het videowerk ‘Economisch primaat’ (2005, niet lang voor de Kredietcrisis dus) een mooi tijdsbeeld. Toch vind ik hier dat 'antropologische' problematisch.
Het toont een vijftal miljonairs dat via een handsfree telefoon wordt geïnterviewd. De vragen (van Rudelius) zijn onhoorbaar, maar uit de antwoorden blijkt dat het vragen zijn naar geld en rijkdom, en naar de zwakkeren in de samenleving. Ze zeggen allemaal, op meer of minder subtiele manier, dat wie niet werkt eigenlijk geen geld verdient, en dat het ook voor de zwakkeren goed is om te werken omdat ze daardoor worden uitgedaagd.
Dat is een verkapt compliment aan zichzelf (de rijken verdienen het zo rijk te zijn omdat ze goed zijn in wat ze doen) en getuigt van een vervormd wereldbeeld, waarin succes en rijkdom is weggelegd voor iedereen die er zijn best voor doet.
Het toont een vijftal miljonairs dat via een handsfree telefoon wordt geïnterviewd. De vragen (van Rudelius) zijn onhoorbaar, maar uit de antwoorden blijkt dat het vragen zijn naar geld en rijkdom, en naar de zwakkeren in de samenleving. Ze zeggen allemaal, op meer of minder subtiele manier, dat wie niet werkt eigenlijk geen geld verdient, en dat het ook voor de zwakkeren goed is om te werken omdat ze daardoor worden uitgedaagd.
Dat is een verkapt compliment aan zichzelf (de rijken verdienen het zo rijk te zijn omdat ze goed zijn in wat ze doen) en getuigt van een vervormd wereldbeeld, waarin succes en rijkdom is weggelegd voor iedereen die er zijn best voor doet.
Het probleem van een dergelijke, ‘antropologische’, kunst
is dat de positie van de kunstenaar alleen zichtbaar is voor wie die wil zien.
De standpunten van de geïnterviewde zakenmannen worden veel helderder voor het
voetlicht gebracht en wie al volgens deze denktrant denkt wordt niet
tegengesproken. Het is op deze manier een preek voor eigen parochie.
219) De documentaire The devil and Daniel Johnston begint met het beeld van Johnston die zichzelf filmt en zich aan de kijker voorstelt als 'de geest van Daniel Johnston': "It is an honour and a privilege to tell you about my condition.. and the other world." Daarna komt een tekstscherm in beeld met een ander citaat van Johnston: "I believe in God, and I certainly believe in the Devil. There's certainly a devil, and he knows my name."
Merkwaardig genoeg komt de duivel in de rest van de documentaire maar sporadisch ter sprake. Het is vooral het gedetailleerde verslag van Johnstons geestesziekte. Johnston is zelf degene die wijst op zijn gevecht tegen Satan, en dat hij gelooft dat hij zijn ziel aan de duivel heeft verkocht in ruil voor roem.
In de documentaire wordt een mythe geconstrueerd. Zijn 'gekte' wordt in verband gebracht met zijn 'genialiteit' (hij wordt, nogal hyperbolisch, een belangrijker en genialer muzikant gevonden dan Brian Wilson en Bob Dylan). Zijn opmerkingen over de duivel worden, lijkt het, minder serieus genomen. Ze worden voortdurend in de context van zijn geestesziekte geplaatst. Daarmee is Satan de lege plek in deze documentaire: schijnbaar afwezig en ongrijpbaar.
Merkwaardig genoeg komt de duivel in de rest van de documentaire maar sporadisch ter sprake. Het is vooral het gedetailleerde verslag van Johnstons geestesziekte. Johnston is zelf degene die wijst op zijn gevecht tegen Satan, en dat hij gelooft dat hij zijn ziel aan de duivel heeft verkocht in ruil voor roem.
In de documentaire wordt een mythe geconstrueerd. Zijn 'gekte' wordt in verband gebracht met zijn 'genialiteit' (hij wordt, nogal hyperbolisch, een belangrijker en genialer muzikant gevonden dan Brian Wilson en Bob Dylan). Zijn opmerkingen over de duivel worden, lijkt het, minder serieus genomen. Ze worden voortdurend in de context van zijn geestesziekte geplaatst. Daarmee is Satan de lege plek in deze documentaire: schijnbaar afwezig en ongrijpbaar.