Het denken is nooit
onschuldig. Dat komt doordat het meedogenloos is, op agressie berust en
ons helpt onze ketenen te verbreken. Wanneer men de slechte en zelfs demonische
kanten van het denken zou wegnemen, dan zou men ook van het begrip verlossing moeten
afzien.
Emil Cioran (1911-1995)
Uit: Geboren zijn
is ongemak (1984), vert: Edu Borger
Misschien geeft dit citaat een aanzet tot de verwoording
van mijn positie in een gesprek met L. (en J.) over het geweld in mijn poëzie,
een gesprek dat een beetje onbestemd is geëindigd. Het probleem dat zij
signaleren is onmiskenbaar. Ik waardeer enorm dat ze het geweld in
mijn gedichten erkennen
als precies dat: iets gewelddadigs. Het is vervolgens niet raar dat ze
worstelen met de vraag wat ermee te doen; met die vraag worstel ik zelf ook.
Bovenstaande gedachte van Cioran wordt verder niet
toegelicht (het is een boek vol losse notities), dus het wordt niet helemaal
duidelijk waar de ‘agressie’ zich tegen richt, waar de ‘ketenen’ ons aan binden
en welk soort ‘verlossing’ het betreft. Duidelijk is in ieder geval, dat de
agressie volgens Cioran inherent is aan het denken, dat dus het denken (in ieder geval deels) een
destructieve kracht is - dat het ten koste gaat van iets (dat niet het
denken is). Dat het denken, en daarmee de agressie (het slechte, demonische) een
factor is waarmee we ons kunnen bevrijden (van iets).
Het
lijkt me niet toevallig dat hier een religieus geladen term als ‘verlossing’ wordt gebruikt om het uiteindelijke doel van
dit (demonische) denken onder woorden te brengen. Het denken, de agressie daarvan, dient volgens Cioran om
de ‘ketenen’ te verbreken, de ketenen die ons weerhouden van een kennelijke toestand van
gelukzaligheid, van extase misschien, van heiligheid misschien. Als Cioran gelijk heeft, en het denken om deze reden nooit 'onschuldig' is, betekent dit dat de 'verlossing' dat evenmin is.